M. Béjart: De vogels
Béjart stelt ons steeds weer voor nieuwe verrassingen. Van een Weense operette, De lustige weduwe, maakt hij een politieke satire. Nu hij Aristofanes adapteert en iedereen dus vanzelf een politieke revue verwacht, brengt hij een zuiver schouwspel. Was dat de reden waarom sommigen bij de eerste contactname zo ontgoocheld waren? Zo simpel zal het ook wel niet zijn, dat heeft Béjart ons in ieder geval al geleerd. Wat zijn Ballet van de XXe Eeuw ook brengt, het is steeds nuttig het wat van naderbij te bekijken. Aanvankelijke geestdrift, zoals voor de bewerking van Beethovens Negende, kan dan omslaan in een koelere waardering voor wat slechts in schijn een meesterwerk is, en als het grote publiek een beetje ontgoocheld is, zoals nu over De vogels, kan een analyse van de vraag waaraan die ontgoocheling te wijten is, misschien de weg open maken voor een zuiverder begrip van Béjarts bedoelingen.
Niet het feit dat Béjart van Aristofanes’ satire een zuiver schouwspel heeft gemaakt, maar de show als show is onbevredigend. Toegegeven, het is allemaal heel mooi, het getuigt van een ver doorgedreven raffinement en een ‘bon goût français’ die we van Béjart niet gewend zijn. Ditmaal geen effectbejag, geen existentialistisch gefilosofeer op elektronische geluiden. Het pastelkleurige scènebeeld (decor en kostuums van Casado, belichting van Tom Skelton), de zuiderse, lichtvloeiende muziek van Hadjidakis, de weinig opvallende choreografie van Béjart - het is allemaal van een uitwendige, rustige, getemperde en ‘populaire’ schoonheid. En toch blijft er aanhoudend iets ‘wringen’ dat de volledige overgave aan de show in de weg staat.
In tegenstelling met wat men had kunnen verwachten, hebben Philippe Dasnoy en Maurice Béjart Aristofanes’ thema niet geactualiseerd. Bijna integendeel, zou men zeggen: zij hebben het veralgemeend. Geen persoonlijke prikjes, geen schampere anekdotiek, geen politieke kwajongensstreken, die de satire alleen maar kunnen doen verwateren, want welke minister wordt nog ‘geraakt’ door de grapjes die men over hem maakt? Precies door het niet te actualiseren, belet men dat het thema weggelachen kan worden. En onder het mom der schoonheid was het Béjart om dit (ernstige) thema te doen.
Het thema wordt echter niet alleen veralgemeend, het kreeg ook een andere geestelijke inhoud. Bij Aristofanes waren de twee hoofdfiguren cynische oude mannen die een utopische droomrepubliek met vogels oprichten omdat zij de menselijke maatschappij, de goden en het hele leven beu zijn. Hier zijn het daarentegen twee jonge mensen, die slechts in opstand komen tegen deze samenleving, deze goden, dit leven. Hun agressiviteit verliest nooit een optimistische ondertoon. Hun nieuwe medeburgers, de vogels, waarschuwen ze voor de listen van de goden: “Ne les écoutez pas. Le ciel n’est pas à vendre puisqu’il nous appartient." De hemel is voor niets te koop: hij is van ons. Het werk baadt aldus in een sfeer van levensblijheid, jeugdig idealisme en een optimisme dat deze ‘angry young men’ nooit verlaat.
De reden waarom het schouwspel niet helemaal bevredigt en de diepere bedoeling van Béjart vallen samen in het feit dat de fabel bewust ‘vervreemd’ is van de show. De vogels zijn droomfiguren geworden uit de circuswereld. Ze herinneren aan Degas, Toulouse-Lautrec, de blauwe Picasso, Chagall, Marie Laurencin… Het gebeuren wordt niet gelokaliseerd, de personages niet geïndividualiseerd. Steeds blijft de toeschouwer eraan herinnerd dat het hier ‘slechts’ om een artificiële theaterwereld, met theatersituaties en theaterpersonages gaat, zoals dat trouwens ook bij Aristofanes het geval was. Dit maakt de toeschouwer er zich van bewust dat hij hier met een sprookje te doen heeft, en sprookjes en fabeltjes geven hun volle waarheid slechts prijs als ze geïnterpreteerd worden. “In het land der vogels wordt de droom werkelijkheid,” schrijft Dasnoy. Dit geldt ook in de schouwburg voor de show. Zolang de show duurt, weet Béjart de utopische wereld waar zijn jonge mensen van dromen, waar te maken. Maar door de show niet helemaal show te laten worden, door er licht choquerende elementen in te lassen (bijvoorbeeld meisjes die dansen met Vincentiuskappen op het hoofd) en er geen glad Folies-Bergèresvertoon van te maken, bereikt hij het effect dat de toeschouwer zich voortdurend bewust blijft van de kloof die er bestaat tussen ‘het land der vogels’, de show, en de reële werkelijkheid. Een kloof die slechts te overbruggen is als men het middel vindt om zelf zijn dromen in werkelijkheid om te zetten. De aanwezigheid van dit besef ‘bederft’ de show. Maar de show heeft de verdienste dit besef op te dringen.