Aantekeningen van een dramaturg
Tijd-Cultuur-medewerker Pieter t'Jonck werd door Jan Fabre gevraagd als dramaturg mee te werken aan zijn dansproductie 'Het Zwanenmeer', in samenwerking met het Ballet van Vlaanderen. Pieter t'Jonck formuleert hieronder zijn bedenkingen, naar aanleiding van de wereldpremière van 'Het Zwanenmeer' op vrijdag 22 maart. Kunstenaar-fotograaf Dirk Braeckman maakte fotowerk bij deze productie. Tijd-Cultuur toont exclusief twee van deze werken, te zien op de cover en op deze pagina.
Eind 2001 belt Renée Copraij, danseres in veel van Jan Fabres choreografisch werk, mij op met de vraag of ik niet als dramaturg zou willen meewerken aan zijn bewerking van Tsjaikovski's 'Zwanenmeer' voor het Koninklijk Ballet van Vlaanderen. Zijzelf werkt mee als assistente van Fabre. Haast elk verzoek in die zin zou ik afwimpelen, maar in dit bijzondere geval zeg ik ja vooraleer ik mijn antwoord goed overwogen heb. Mocht ik immers een lijstje opstellen van mijn tien favoriete dansvoorstellingen, dan stond Jan Fabre er wellicht meer dan eens in. Zo'n kans om van naderbij kennis te maken met de werkwijze van deze autodidact-choreograaf en theatermaker doet zich geen twee keer voor. En het Ballet van Vlaanderen? Hoewel ik al van jongs af aan heel wat balletvoorstellingen zag, werd het nooit echt 'mijn ding'. We zien wel.
En inderdaad, er is veel te zien. De eerste verwondering: al van bij de eerste repetities blijkt het gezelschap hele stukken van dit ballet van Marius Petipa en Piotr Tsjaikovski uit het hoofd te kennen. Na twee of drie werkdagen tekent zich al een eerste beeld af welke richting het uitgaat. De discipline die de dansers daarbij aan de dag leggen, is hoogst verwonderlijk voor wie uit de wereld van de hedendaagse dans komt. Toch stond deze choreografie nooit op het repertoire van het Ballet. Wim Vanlessen legt mij uit dat het werk in opleidingen een vast nummer is, en dat veel dansers het werk al uitvoerden bij andere compagnies. Toch blijft het verbazingwekkend en bewonderenswaardig. Petipa is voor klassieke dansers wat Shakespeare voor theatermakers is, maar hoeveel acteurs zouden voor de vuist weg hele bladzijden van de Engelse bard kunnen citeren?
Na die eerste verwondering volgt een tweede: de dansers benaderen deze choreografische 'tekst' helemaal anders dan een acteur dit zou doen. Hun aandacht is volledig toegespitst op de 'welsprekendheid' van de bewegingen, die ze schijnbaar gedachteloos overnemen. Wat de beweging betekent in het dramatische verloop lijkt van ondergeschikt belang. Sommigen verliezen de grote spiegel aan een zijde van de zaal haast niet uit het oog. Verwonderlijk is dat natuurlijk niet: in grote groepsbewegingen is het van kapitaal belang precies op de juiste tel, met de juiste aanzet de juiste beweging te plaatsen. Anders raakt het effect van de dans grondig verknoeid.
Maar toch,... paradoxaal genoeg lijken Jan Fabre en Renée Copraij daardoor vaak de enigen in de zaal te zijn die heel precies weten waar het naar toe moet met de bewegingen, wat precies tot uitdrukking gebracht moet worden. De repetities met de twee hoofdvertolkers, de 'principals' Aysem Sunal uit Turkije als Odette en Pritt Kripson uit Estland als Siegfried, spreken in dat opzicht boekdelen. Jan veert geregeld op om te tonen hoe hij het gebeuren in zijn hoofd heeft. Hoewel hij als danser in technisch opzicht uiteraard niets voorstelt, wordt door zijn bewegingen vaak plots wel duidelijk waar het om draait. Aysem en Pritt zijn echter uitstekende leerlingen: hun expressiviteit gaat er met sprongen op vooruit. Dat moet ook, want Fabre blijft vijlen en bijwerken aan hun scènes. Niet het minste detail ontsnapt aan zijn aandacht, onvermoeibaar blijft hij nieuwe varianten vragen en uitproberen.
Met stijgende verbazing zie ik hoe Aysem elke vraag heel aandachtig registreert. De manier waarop ze de handen in de heupen plaatst en de wenkbrauwen lichtjes fronst wordt een overbekend gebaar. In stilzwijgen overweegt ze het gezegde dan even, om daarna als bij toverslag alweer een onwaarschijnlijke combinatie van bewegingen te voorschijn te toveren. Tot het ook deze technisch verbluffende danseres te veel wordt: 'It's very difficult to keep upright', zucht ze tenslotte bij een pose. Geen probleem: Fabre onderzoekt alweer nieuwe mogelijkheden.
Het werken met het 'corps de ballet' stelt heel andere problemen. Met vaak ruim twintig dansers tegelijk in de zaal is zo'n intieme verhouding tussen choreograaf en dansers onmogelijk. Nochtans wil Jan Fabre net in de grote groepsballetten van de eerste en derde akte de oorspronkelijke choreografie van Petipa heel sterk uitzuiveren: geen Hongaarse volksdansen of grappige boerentaferelen in deze voorstelling. Fabre is op zoek naar een uitgepuurde, verstilde weergave van het balletsysteem. Balletmeester Christiane Latré verricht hier vaak wonderen als go-between tussen Fabres verzuchtingen, die zelden in precieze passen geformuleerd worden, en de zeer concrete vragen van de dansers. Het is een soms tijdrovend en vermoeiend proces. Verbazend genoeg blijven de dansers meestal toch alert, ook als ze voor de zesde of zevende keer eenzelfde beweging moeten uitvoeren. En als ze niet alert zijn, is er altijd wel directeur Robert Denvers. Hij dringt zich nooit op, maar niettemin volgt hij de repetities van nabij. Op cruciale momenten, als de repetities gaan slabakken, duikt hij op om iedereen streng tot de orde te roepen. Fabre, die al heel wat ervaring heeft met grote balletgezelschappen, is in elk geval in de wolken over de kwaliteiten van dit ensemble.
De aanwezigheid van Jurgen Verheyen, de dwerg die al in veel voorstellingen van Fabre de show stal, brengt een bijzondere energie in het 'corps de ballet'. Jurgen blijkt van geen kleintje vervaard: haast moeiteloos integreert hij vele balletpassen, en laat de dansers versteld staan door zijn kunsten. Op de handen lopen, dieren imiteren, gevechtskunst, het is voor hem geen probleem. Af en toe geeft hij de getrainde dansers zelfs het nakijken. De intensiteit waarmee hij zich in het repetitieproces stort, blijkt zeer inspirerend: zienderogen steken de 'echte' dansers ook meer en meer hun nek uit tijdens het repeteren.
De spanning stijgt naarmate de premièredatum nadert. De eerste repetities op de scène reveleren tal van praktische problemen die om een oplossing vragen. Jan Dekeyser werkt koortsachtig aan een juiste belichting. Om de haverklap duiken daarbij verrassingen op: nu eens is het licht te vlak, dan weer ontbreekt accentlicht. Het is een intensief proces van trial and error. Ook de zwaktes van kostuums en decor worden nu genadeloos uitgelicht. Het achterdoek in de tweede akte ziet er niet uit en moet worden vervangen. De wapenschilden op de kleedjes van de danseressen in de derde akte vallen uit de toon. Dag na dag en uur na uur worden hier verbeteringen aangebracht. Het zit ook op een andere manier niet mee. Barbora Hruska, die in de tweede cast de rol van Odette waarneemt, verzwikt haar voet en is out. De mooie dans van de vier kleine zwaantjes in de tweede akte, waaraan zij deelneemt, vervalt ook noodgedwongen. Met de levende dieren op het podium wil het evenmin vlotten. Enkele papegaaien in de derde akte, symbool van de onnadenkende herhaling als wezenskenmerk van het ballet, blijken onhandelbaar. Ze snateren er op los, en willen maar niet blijven zitten bij sommige danseressen. Uiteindelijk worden ze afgevoerd. Ook de uil die de boze geest von Rothbart verbeeldt, leidt tot problemen: het lukt niet altijd hem stil te houden. Maar het is niet allemaal kommer en kwel: als de uil poept op de scène krijgt Aysem de slappe lach en is de spanning even gebroken.
Jan Fabre zelf is tot het uiterste gespannen en op zijn qui-vive. Maar hij blijft de zaak meester en volgt alles, van het programmaboek tot de podiumopstelling, met argusogen. Als iedereen het hoofd laat hangen, blijft hij dansers en medewerkers opjagen met voorstellen en opdrachten. En langzaam maar zeker valt alles op zijn plaats. 'We zitten al voor 65 procent goed', vindt Renée, meer dan een week voor de première. Enkele dagen later is dat al 80 procent. Dat moet lukken.
'Het Zwanenmeer' van Piotr Tsjaikovski, in een bewerking van Jan Fabre voor het Koninklijk Ballet van Vlaanderen, gaat in première in het nieuwe Concertgebouw in Brugge op 22 maart en staat er ook op 23 en 24 maart. Op 26, 27 en 28 april staat de voorstelling in het eigen theater van het Ballet op 't Eilandje in Antwerpen. Daarna volgen optredens in de Hasseltse Schouwburg, in de Opera in Gent, in CC De Spil in Roeselare, in de Opera in Antwerpen enz. Voor meer informatie over speeldata en reservaties: www.koninklijkballetvanvlaanderen.be