Bij de première van het Postiljonteater
“Van alle theatrale uitdrukkingsvormen is het Poppenspel het meest theatrale” Obraszov
Nu buitenlandse prestigegezelschappen zoals de Marionetten van Salzburg en het Tsjechisch Poppentheater van Speybl en Hurvinek bewezen hebben dat er ook bij ons een volwassen publiek kan bestaan voor deze speciale theateractiviteiten, betekent dit meteen ook een nieuwe kans voor onze eigen mensen om buiten de beperkende en beperkte kaders van het kinderpubliek en vaak van de folklore te treden. Het dankbare kinderpubliek, dat al te dikwijls aanleiding geeft tot gemakkelijkheidoplossingen; de folklore die in de huidige toestand voortdurend in het museale dreigt terecht te komen.
Het Postiljonteater – waarover in dit blad reeds vaker gesproken werd – heeft de eerste stap gezet uit deze ‘traditionele gebondenheid’. De première vond plaats in het PSK te Brussel en werd (symbolisch) ingeschakeld tussen de twee reeds eerder aangehaalde buitenlandse gezelschappen en het optreden van Obraszovs poppentheater. Niet het minst door de keuze van het stuk (Retablillo de Don Cristobal van García Lorca), maar tevens ook door de mooie vormgeving van de poppen, door een kleurbewuste vlakverdeling (die dienst doet als decor), door de zuivere taalbeheersing en een zeer verzorgde muzikale omlijsting (uitgevoerd door Nicolas en Ilse Alfonso), merkt men al dadelijk de richting ‘waartegen’ en de richting ‘waarin’ men wil werken. Hoe verheugend ook op zichzelf, toch schuilt hierin een zeker ‘gevaar’, des te sterker aanwezig daar het zo sympathieke vormen aanneemt. Het Postiljonteater over het paard tillen kan even nadelig zijn als het onmeedogenloos kraken, zoals anderen hebben gedaan. Andermaal moeten de Vlaamse maatstaven over boord gegooid worden, omdat ik het geen enkel Vlaams kunstenaar toewens met die maatstaven nog gemeten te worden.
De mogelijkheden van het poppentheater zijn onvoorstelbaar. Het blijkt dat ze systematisch over het hoofd gezien worden. Bij de laatste buitenlandse voorbeelden, waarmee men onlangs kennis kon maken, gebeurt dit ten koste van een hypertrofie van de techniek. Het doel schijnt bereikt te zijn als de toeschouwer kreten in de aard van ‘o, net echte acteurs’ worden uitgelokt. Aan dit euvel lijdt het Postiljonteater (nog) niet. Technisch kan nog heel wat verbeterd worden, eerder wat de vlotheid betreft dan de imitatorische perfectie. Wat voortvloeit uit het feit dat het Tsjechisch en Oostenrijks gezelschap werken met draadpoppen, en het Vlaams gezelschap met handpoppen. Grof gesproken werkt het eerste systeem het imitatorische in de hand, het tweede het expressieve. Technische tekortkomingen vind ik echter aanvankelijk niet zo belangrijk: techniek is altijd vatbaar voor verbetering en raakt het wezen van het probleem niet.
Vele gezelschappen lijken mij te weinig vertrouwen te bezitten in de kracht dat de pop. Zij menen te vlug dat de pop op zichzelf de toeschouwer niet voldoende kan boeien (de buitenlanders) of nog in oppervlakkige ogenstreling.
Bezinning rond het thema poppenspel kan hier misschien nuttig zijn. Het animeren van levensloze voorwerpen maakt het poppenspel zo fantastisch. Dat de spanning onzichtbaar of onmerkbaar zou moeten zijn lijkt mij geen essentiële voorwaarde. Integendeel, men kan menen dat juist door deze spanning een grotere zeggingskracht kan bereikt worden. Dit zou dan ook de gevaren van het imitatorische en het technische werkelijk verminderen door het poppenspel te herleiden tot deze simpele en essentiële spanning. Deze ‘getrennde’ werkwijze laat toe zeer direct te zeggen wat men te zeggen heeft. Niet omdat er meer technische mogelijkheden zijn door het verminderen van de dimensies en materiële onkosten, maar enkel omdat men de toeschouwer op deze ‘ondubbelzinnige dubbelzinnige’ manier kan aanspreken. De hypnotische kracht die een levende-acteur-in-zijn-rol uitspreekt en de toeschouwer heel dikwijls inpalmt, wordt hier verdeeld over twee polen: de animator en de geanimeerde pop. Zo kan ook het gebeuren heel makkelijk geïroniseerd, gerelativeerd en de ware betekenis naar voren gehaald worden.
Het kan verwondering wekken dat Brecht deze moeilijkheden nooit ingezien heeft. Dit kan enkel uitgelegd worden door het feit dat hij in de grond zeer sterk realistich-naturalistisch ingesteld was, en hierdoor zijn abstrahering niet zover heeft doorgedreven. Abstrahering om van de scène een plaats te maken waar de ‘fabel’ zuiver ten dienste kon gesteld worden van het werkelijke leven. (Want in de grond blijft het poppenspel – ook los van de kindertoeschouwers – altijd sterk didactisch.) Het dichtst hierbij staat hij met zijn Lehrstücke. Hij zou waarschijnlijk ook voorvoeld hebben dat de dreiging van de ‘animatie ter wille van de animatie’ blijft bestaan. Hoe dan ook, juist door deze subtiele ironiseringsmogelijkheden (ook tegenover de materie zelf), door de verregaande mogelijkheid tot ‘episering’ lijken mij de kansen tot politiek spel even groot te zijn als tot poëtisch spel.
Als men buiten het cabaretachtige van de korte satire of het parodiestukje wenst te treden (domein dat voor ons poppenspel ook nog braak ligt) blijft een moeilijkheid die van het repertoire. Heel wat inspiratie kan worden opgedaan als men de toneelliteratuur of de literatuur vanuit een welbepaalde optiek leest. Maar dit veronderstelt wel een bewust worden van het fenomeen poppenspel. In de toekomst brengt Postiljon een Conscience-adaptatie en De neushoorn van Ionesco. Op het eerste gezicht lijkt het marionetachtige van Ionesco heel dicht te staan bij het poppenspel. Maar Ionesco heeft als obsessie de taal die de mens op een verregaande manier ontmenselijkt. En dit is eerder een negatief beeld van poppenspel. Anti-marionettentheater.