Ter gelegenheid van het vijfentwintigjarig bestaan van Jeugd en Muziek, en als (officieuze) viering van het nu zes jaar oude verbond Huisman-Béjart, heeft de Franse choreograaf aan het hoofd van een leger dansers, musici en koorzangers, samen met een massa enthousiaste toeschouwers het Koninklijk Circus in beslag genomen. Een zaal, dubbel zo ruim als de Munt en voorzien van een piste. Het mag publicitair klinken, maar het moet wel eens gezegd dat een Huisman-opvoering nooit onverschillig laat. En dat is toch heel wat: mensen terug warm te krijgen voor lyrisch toneel en ballet! Persoonlijk meen ik dat er geen enkel Brussels of Antwerps, Nederlands- of Franstalig gezelschap is dat – alle proporties in acht genomen – zo constant weet te boeien en zo open staat voor de hedendaagse evolutie. Ook de feeling voor wat het huidige publiek wenst en hoe het aangesproken dient te worden, is bewonderenswaardig. De brug die nu geslagen werd met onze noorderburen kan alleen maar verheugen, al kan ik mij inbeelden (het is trouwens nogal van vanzelfsprekend), dat men liever eens een binnenlandse intendant had gehad. Het opzet om van de Negende Symfonie een choreografisch schouwspel te maken was gewaagd. Daarom ook mag de perfecte realisatie zonder terughoudendheid geprezen worden, behoudens enkele bezwaren tegen de muzikale uitvoering, onder leiding van Guy Barbier)
Moet men de eeuwige vraag beantwoorden of het toegelaten is een gecatalogeerd meesterwerk voor een ander medium te gebruiken! De vraag klinkt eerder ethisch dan esthetisch: mag het of mag het niet? Wat betekent de muziek voor het ballet? Zij kan als werkbasis gebruikt worden (bijvoorbeeld bij de muziekballetten van Balanchine). Maar ook nog als tijdsindeling (bijvoorbeeld bij Cunningham) of louter als achtergrond. Heel dikwijls ook als aanleiding, inspiratiebron. Een choreograaf kan geïnspireerd worden door goede of slechte muziek: en niet omdat men op Bach danst wordt het een meesterwerk, of omdat men op Sousa danst krijgt men een snertwerk. Al kan men aannemen dat over het algemeen een beter componist meer inspirerend zal werken. Lehar had Béjart een boeiend schouwspel afgedwongen. (Omdat De Weduwe de choreograaf meer 'interesse' dan respect inboezemde!) Beethoven heeft hij daarentegen met veel eerbied gediend; zijn eerbied heeft hem echter ook lamgelegd.
De musici van het orkest komen op in bruine broek en dito polohemd, als gold het de harmonie van bijvoorbeeld de 'Bell Telefoon'. Dit is trouwens het enige binnenpretje dat Béjart zichzelf gegund heeft. Het orkest blijft zichtbaar en vult ongeveer één vijfde van het amfitheater. De arena wordt gevuld door de dansers in alledaagse werkpak (één kleur per beweging: bruin, rood, wit, geel. Zoek de symboliek!). Geen decorelementen. Voor de eerste maal heeft Béjart zijn van elke spielerei, elk maniërisme, surrealistisch of barok gedoe gevrijwaard. Maar in zijn vorige werken waren dat pekelzonden die men graag op de koop toe nam, omdat er sterkere krachten achterstaken: lyrisch sensueel of beklemmend tragisch.
Nu hou ik er echt niet van om een kunstenaar, in een lokaal, mooi op zijn rek, gevangen te houden. Waarom zou hij ook altijd hetzelfde facet van zijn kunst moeten tonen? Omdat wij, publiek, hem zo gewoon zijn geraakt hem 'anders' niet meer verdragen? Hij mag zichzelf echter niet verraden. Men kan zich moeilijk inbeelden, en terecht, dat bijvoorbeeld barokke kunstenaars als Welles, Fellini, Bergman (voor de film), Dürrenmatt, Genêt, Claudel (voor het toneel) het ook in de tegenovergestelde richting zouden proberen, zonder zichzelf te verliezen. Bergman heeft zijn film 'als een duistere spiegel', strak geëpureerd in Kammerspielstijl, maar a-theatraal, en meer muzikaal gewild. Resultaat: het was niet meer Bergman de kunstenaar, maar Bergman de zagevent. (Men zou dezelfde verwijten toepasselijk kunnen maken op een Bresson die ineens extrovert zou gaan filmen.) Eigenlijk versterkt dit alleen maar de eigenheid van de kunstenaar, die in zijn beperktheid zelf bijzonder rijk is. Bij het aanschouwen van deze Negende kreeg ik de indruk dat iemand een taal sprak die hij niet kende, dat Béjart hierin zichzelf niet was. In elk geval is dit een ascetisme waar men moeilijk in kan geloven: het komt te vroeg bij Béjart, althans om echt te zijn.
Concreet beschouwd, in wat heeft hij gefaald? Zonder enige twijfel is het werk geconcipieerd voor de laatste beweging. Dit ware geen verwijt indien Béjart in die voorbereidende bewegingen spanning, groei, een ‘gericht-zijn-naar’ had gelegd, in plaats van monotonie en herhalingen. Er zit geen thema in het werk, maar niet daarom kwam het mij als zinloos voor. Eerder omdat ik geweigerd heb alle nevenlitteratuur (van Schiller, Beethoven, Nietzsche uit interviews met Béjart, publiciteit en programmaverklaringen afkomstig) in het werk te projecteren, maar zo onbevangen mogelijk de opvoering - in het visuele gebodene - zonder meer wilde beoordelen.
Natuurlijk doet een toeschouwer altijd min of meer aan projectie of Hinein-Interpretierung. Sommige duistere vlekken, gesuggereerde leegtes worden door de toeschouwer persoonlijk gekleurd. In de moderne kunst moet de toeschouwer structureren of synthetiseren omdat hij enkel flarden toegeworpen krijgt of dissonanten en contradictorische seinen ontvangt. Als men de toeschouwer hierop goed voorbereidt, kan hij een volledig werk zien in iets dat er maar een geraamte van was. Als men zich van tevoren niet bekeerd heeft, zal men waarschijnlijk ook niet veel vinden in deze Negende. Nu kan men die houding aanzien als onvoldoende open staan voor de boodschap van een werk. Ik geloof echter dat men met welomlijnde verwachtingen zich sluit voor onverwachte en misschien betere interpretaties. (Zie nog De Lustige Weduwe waar de premièregasten zich aan een operette verwacht hadden, en Béjarts versie vanzelfsprekend afwezen.)
Nemen we als voorbeeld dat thema van de broederliefde. Béjart stelde voor dit ballet drie rassen op. Maar een internationaal congres leert mij wellicht meer over ras- en broederliefde dan een pas-de-deux gedanst door een blanke en een zwarte indien mij vooral de huid en niet de dansende mens opvalt. Als ik hierin het rassenprobleem zie dan doe ik aan anekdotiek en vergeet het voornaamste. Als men een grote verscheidenheid van mensen uit alle windstreken samen op een piste zet, spreekt daaruit nog niet de universele verbondenheid van de mens. Maar op de Olympische Spelen kan dit wel het geval zijn. En wanneer de authentieke Vaudou-priesteres, Mathilde Beauvoir, in de laatste beweging haar typische passen uitvoert dan is dat voor mij een valse noot, die de nochtans geslaagde eindrondedans ontsiert. (Zij is trouwens ook de enige die, in dat volstrekt anoniem gehouden werk, als 'star' optreedt.)
Ook de 'vreugde' is verre van overtuigend. Met dans kan men de menselijke vreugde oproepen als in geen andere kunstvorm. Eigenlijk is dans in laatste instantie altijd vreugde. De gewone vreugde om de beheersing van het menselijke lichaam bijvoorbeeld. Daarom kan om het even wat, om het even welke beweging die dans wordt, vreugde uitdrukken. Maar wanneer de vreugde als vertrekpunt genomen wordt en die jubel anderhalf uur volgehouden dient te worden, dan wordt het problematisch. Vanzelfsprekend vervalt men dan in krampachtige lach, zinloos bewegen, rondedansjes zonder einde… Toch steekt in het geheel heel wat goed detailwerk. Zo bijvoorbeeld de aanvang die een soort heruitwerking is van de beginscène uit Le Sacre du Printemps. De laatste beweging is in haar simpelheid indrukwekend. In twee en drie vindt men een paar petieterige houdingen die de brede ontplooiing toch enigszins schaden. Het hele eerste deel van de laatste beweging lijdt aan dezelfde kwaal: anekdotiek in de uitwerking.
Na zijn weinig overtuigend debuut met De Vier Heemskinderen werkt Béjart nu voor de tweede maal een ballet in arena-vorm uit. Nu werd alles wel degelijk 'rond gezien'. Zijn oplossing - alles speelt zich concentrisch of excentrisch af - is simpel en doeltreffend. Maar, het blijft wachten op een choreograaf die de cirkel- en bolvormige ruimte eens werkelijk creatief zal weten te benutten.
De publicitaire aankondigingen noemde deze Negende Symfonie een 'concert-ballet'. Die naam is beslist niet zo dwaas: zoals men sommige concerten in een historisch milieu of in een historisch kostuum laat uitvoeren, zo kreeg men hier een choreografische aankleding. Noch als zuiver creatie, zelfs niet als illustratie, maar misschien wel als originele presentatie, te waarderen.