Balanchine met Hamburgse dansers naar Berlijn
De Hamburgische Staatsoper heeft twee jaar geleden de belangrijkste choreograaf van onze tijd, Balanchine, kunnen overhalen uit de States te komen om enkele van zijn werken met het Duitse gezelschap in te studeren. Die belangrijke gebeurtenis werd tijdens deze Berliner Festwoche nog eens herhaald. Van het neo-classicistische, verhalend en expressief ballet Apollon Musagète (uit 1928) tot Concerto Barocco (uit 1941), over Serenade (uit 1934) kan men een evolutie waarnemen die belangrijk en boeiend is omdat zij leidt naar een danskunst, geheel nieuw en eigen aan onze tijd: het zuiver muzikaal, of ook wel met de misleidende term ‘abstract’ ballet genoemd.
In de jaren waarin Balanchine Apollon Musagète componeerde, was de jonge Armeniër door Diaghilev als belangrijkste choreograaf aan zijn beroemd gezelschap verbonden. Tijdens deze periode van de Ballets Russes – de derde en de laatste – choreografeerde hij ook nog De Verloren Zoon (Prokofiev) en La Chatte (Sauguet). Apollo, leider der Muzen op de muziek van Stravinsky is neo-klassiek in die zin dat het aansluit bij de Griekse mythologie, en hiervoor een bewegingstaal inzet, sober, beheerst en tweedimensionaal, die bovenal de gesublimeerde fysieke verschijning van de atletiek overneemt. Meer dan uitbeelden van de geschiedenis van Apollo is het ‘de openbaring van een innerlijke verandering’. Het gemythologiseer en de droge choreografie dateren het werk al te nadrukkelijk.
Toen Balanchine in 1933 naar de VS ging, was dat voor dat land het begin van een rijke danstraditie. Balanchine moest van nul vertrekken en richtte een dansschool op, The School of American Ballet, waaruit zovele dansers en choreografen met talent en vooral het hele New York City Ballet groeide. In de showbusiness beschikte men wel over een geroutineerd danserspotentieel. Maar Balanchine begon er de klassieke danstechnieken in te pompen. De ontmoeting van de klassieke danstaal met een volkomen anders ingesteld jargon heeft niet alleen voor Balanchine een belangrijke uitwerking gehad, maar is tevens van onschatbare betekenis voor de verdere evolutie van het hedendaags ballet. Dit heeft de klassieke bewegingen nieuw leven ingeblazen.
Tijdens die vooroorlogse jaren choreografeerde Balanchine ook een paar ‘musicals’ waardoor hij ook dat genre beslist een nieuwe jeugd heeft gegeven, en die later de uitstekende musical-choreografieën van Oklahoma (Agnes de Mille) tot West Side Story (Robbins) mogelijk heeft gemaakt.
Serenade was aanvankelijk een oefening voor de leerlingen uit zijn school. Het werd dag na dag gedanst, op de serenade voor strijkers van Tsjaikovsky. Nu eens waren er meer meisjes in de les aanwezig, dan meer jongens, en dit bepaalde het uitzicht van het werk. Het werd allemaal behouden in definitieve versie, zo ook het te laat komen van een van de danseresjes en de val die een soliste deed. Deze details duiden op iets dat voor het ballet belangrijk is, meen ik. Kleinmenselijke voorvallen, het verliezen van een sloefje, of het trillen van een been, of zoals hier, gewoonweg vallen, tonen de menselijke ‘kwetsbaarheid’ van een uitvoering aan. Het bekrachtigt nog het sterke werkelijkheidskarakter van de dans. Over Serenade zou men kunnen zeggen wat Barrault verklaarde over Marivaux: “il est tellement léger qu’il en devient profond”. De danspassen vormen een grote aan-elkaar-strengeling. Ononderbroken, in een adembenemend tempo worden de pas-de-deux en de pas-de-trois vloeiend door elkaar geweven. Nu eens is de scène leeg dan weer staat ze vol: men wordt zich nooit bewust hoe deze dansers plotseling opkomen en even plotseling weer verdwijnen. Het is een soort romantisch ballet bedacht door een modern choreograaf. Het dubbel voordeel is dat de rijkdom van de klassieke woordenschat wordt gebruikt in een moderne gedachtegang. Vlotte bewegingen worden afgebroken (bijvoorbeeld door het schuren van de voet langs de grond), door een hoekig handteken of nog door ironisch uitgewerkte attitudes (een ports-de-bras die bijvoorbeeld schokjesgewijs tot stand komt). Dit werk illustreert op treffende wijze twee uitlatingen van Balanchine: “we move in spherical ways” en “hoekige bewegingen bestaan volgens mij alleen om cirkelvormigheid te doen uitkomen.”
Het Concerto Barocco is een zuiver barok (!) meesterwerk op het concerto voor twee violen en orkest van Johann Sebastian Bach. De danseressen worden aan elkaar gesmeed in lange slingerplanten en, arm in arm uit, in opstapeling die open en toe ademen, of nog in eindeloze spiraaluitwerkingen. De armen worden hier letterlijk als ‘bindmiddel’ gebruikt. Gewoonlijk zijn zij niet veel meer dan een soort evenwichtsstok. Met de maatstaven van de klassieke dans gemeten zijn deze ports-de-bras en ports-de-tête, alsook de handen en de vinger, weinig gracieus, maar gewoon ‘relax’. Een losheid en neutraliteit in het bovenlichaam die het ‘breiwerk’ van de benen nog accentueren. In statische opstellingen zijn de armen als ruimtewegwijzers. In Concerto Barocco treft men ook accenten uit de music-halltechniek aan, die als verfrissende en pittige trekjes werken (het zwaaien van de benen, of nog het niet volledig gestrekte been, dat de figuur van een vrouw op hoge hakken karaktiseert.) Bij Balanchine blijft het echter bij een persoonlijke accentuering, waar andere – minder begaafde – choreografen het belangrijkste van maken, met daar een flauwe brij rond gegoten. In de tweede beweging (largo) krijgen we een prachtige pas-de-deux, die opvalt door een reeks verheffingen van de ballerina, met telkens een verandering van richting. Weer die uitzonderlijke begaafdheid in het doorcomponeren, het hoog houden van een innerlijke spanning. De derde beweging is een open ruime bewegingscompositie, ietwat syncopisch en hoekig uitgewerkt, een zuurzoete tegencompositie met de muziek uitwerkend.
Dit ballet is nu een kwarteeuw oud en lijkt heel wat jonger dan sommige werken die vorig jaar gecreëerd werden. Een ballet van Ballanchine bestaat uit mensen, muziek en een vloer om op te dansen, en ruimte om te bepalen. Men volgt het met evenveel innerlijk zwijgen als een film van Bergman en uiterlijk spanning als een thriller van Hitchcock.
Het Hamburger Ballet is even oud als het Nederlands Danstheater dat onlangs aan onze kust optrad en het Ballet van de XXe eeuw. Ontzettend jong dus. Het valt moeilijk te geloven dat op zo’n korte tijd (een vijftal jaar) een groot aantal gezelschappen zijn ontstaan die technisch op een zeer hoog peil staan (veel hoger dan de gevestigde gezelschappen zoals de Opera van Parijs, of de Scala van Milaan), en daarbij een heel persoonlijk gezicht vertonen. De Hamburgse dansers dansen met heel wat stoerheid en kracht, en missen misschien wel een beetje humor. Voor werken van Balanchine is dit uitstekend.