Ballet aan de kust

De Nieuwe 2 Oct 1964Dutch

item doc

Het London Festival Ballet heeft zich tot taak gesteld het klassieke dansrepertoire in leven te houden. Dit is op zichzelf reeds bewonderenswaardig, maar het komt erop aan hóe men een traditie in leven houdt. Al te dikwijls zit de mot erin en de naftalinegeur wordt gauw ondraaglijk. Er zijn in sommige werken uit de klassiek romantische periode beslist pas-de-deux, variaties en zelfs volledige bedrijven die op een hedendaags programma kunnen prijken. Het opvoeren van volledige balletten, met het uitstippen van simplistische en melodramatische verhaaltjes in nadrukkelijke pantomimestijl, uitgedost in stoffige decors en aankleding, vernietigt gewoonweg wat er aan rijkdom in de traditie schuilgaat en bij die reconstructie tast men op choreografisch vlak in het duister; we krijgen tenslotte enkel ‘versies’.

Giselle is 125 jaar oud en stamt uit de tijd dat Parijs nog het centrum was van de danswereld. Toen waren het de prima ballerina’s (o.a. Carlotta Grisi, eerste vertolkster van Giselle) die de choreografen (in dit geval Perot en Coralli) inspireerden, stevige partners als dankbare steun rond zich schaarden, en die regeerden over een corps-de-ballet en een leger aanbidders en balletomanen. Kan de geschiedenis (te danken aan een associatie van Théophile Gautier en V. de Saint-Georges, naar een idee van Heine) van dat jong boerenmeisje dat door een prins verleid, in waanzin sterft en na haar dood gedoemd wordt voort te dansen, kan u dat boeien? Waarom moet men het dan behouden? Het is een aanleiding, goed, maar we kunnen toch danskunst zonder die literaire aankleding smaken. Nu moet men heel wat inspanningen doen om uit te maken wat daaronder nog aan dans zou kunnen schuilen.

In het eerste bedrijf: pas-de-deux en ensemble die van verre geïnspireerd werden door volksdansen, met heel dikwijls solo’s waarvan de virtuositeit opgedreven wordt zodat er een zekere mechanisatie van de beweging bereikt wordt. De lichte, in waas (zo zou het moeten zijn, maar door uniforme ‘pistache’ belichting ging het meer lijken op een 20.000 mijlen onder de zee-ballet) dansende spookverschijningen uit het tweede bedrijf doen door hun strakke symmetrie niet zo erg poëtisch meer aan. En als het leger der Willi’s, zo heten die maagden, een vinger uitsteekt om Albert uit hun regionen te verbannen, kan de toeschouwer het uitproesten.

Rond de tweede helft van de vorige eeuw wordt het zwaartepunt van de dansactiviteit van Parijs naar Sint-Petersburg verlegd. Franse choreografen (o.a. Petipa) en Italiaanse danseressen wijken uit. Het hier voor enkele weken besproken ballet Doornroosje stamt, zoals dit Zwanenmeer uit die periode.

Het tweede bedrijf hieruit is buitengewoon mooi. En de versie die Bourmeister uitdacht is een voorbeeld van moderne adaptatie. Alle anekdotiek werd weggelaten, samen met tweederangsrollen zoals die van de tovenaar Rotbart. Het pittoreske in de bewegingen werd op zijn minst gereduceerd, zodat het niet meer van heel veel belang is of men hier zwanen uitbeeldt of iets anders. Het zijn eerst en vooral danseressen, en dat is het voornaamste. Het hele werk is ingedeeld in afzonderlijke sequenties, waarvan het middelpunt natuurlijk nog door de prima-ballerina wordt ingenomen, gesteund door haar partner en omringd door het corps-de-ballet. Dit vrouwelijk ensemble volgt in trillende ruimteconstructies het choreografisch gebeuren van het koppel. De soms ietwat strikt geometrische opstellingen worden doorgebroken, en dan krijgt het corps-de-ballet een aandeel in de opbouw, het wordt minder een levende achtergrond.

Walpurgisnacht is eigenlijk een recent ballet (van Orlikowsky), in een verbasterde Ballet-Russischegeest. Hoe wil men eigenlijk ook een bacchanale zetten op de zoeterige partituur van Gounod? Zonder enige innerlijke aanleiding springen hier faunen en bosnimfen rond, huppelend op hun hurken of in lachwekkende tweedimensionale faunenattitudes à la Nijinski. Het is het bal du rat mort en Ensor zou er zeker heel wat genot aan beleven! Choreografie in een pandjeshuis.

Zoals te verwachten was bij zo’n klassiek ingesteld gezelschap als dat van het Festival Ballet wordt de belangrijke schakel die de expressionistische richting (Joos, Laban) vormt, genegeerd. Het hedendaagse ballet wordt dus vertegenwoordigd door een ‘neo-klassiek ballet’.

Variations for Four is een werk van de stichter van het nu vijftien jaar oude gezelschap, Anton Dolin. Vier dansers evolueren in een sterk gemoderniseerde, klassieke stijl, d.w.z. met stunts die in de klassieke danstaal niet voorkwamen. De sfeer die rond de prins, de mannelijke hoofdrol, in die klassieke balletten hangt, heeft men nochtans behouden. De charmante blikken, de verleidelijke glimlach, de prestance en de edele allures, zijn zaken die men al moeilijk slikt als ze door vrouwen worden voortgebracht. Als mannen hiermee beginnen wordt het al vrij vlug geheel ondraaglijk.

Samen met de geleidelijke emancipatie van het corps-de-ballet is een van de kenmerken van het moderne ballet een even grote belangstelling voor mannelijke als voor het vrouwelijke element. Sociaal, met het zelfstandiger worden van de vrouw, werd haar valse, vergoddelijkte afbeelding op het danstoneel ook gewijzigd. Maar ook met de ontdekking van het primitieve, het woeste en het krachtige, is men alle mogelijkheden die de mannelijke danser biedt gaan gebruiken. Ongekunsteldheid, directheid en spontaniteit werden meer en meer kenmerkend voor het moderne ballet. Niet meer het kerkhof bij maneschijn, maar het spel en het sportplein werken nu inspirerend. Om die redenen is Variations for Four totaal onaangepast aan de tijdsgeest.

Er was een buitengewoon belangrijke opkomst voor in het Kursaal te Oostende. Een groot gezelschap, 65 man sterk, met een schaar uitstekende solisten en een goed getraind corps-de-ballet, begeleid door een orkest (de Antwerpse Filharmonie), in een bijna uitsluitend klassiek programma, krijgt men maar zelden te zien.

Wat men bij ons ook nog maar zelden ziet zijn die verrukkelijke, echte schemeringen op het meer, de flikkeringen van de dauw in het gras (lampje aan, lampje uit), de sfeervolle belichting (nu eens volledig groen, dan weer rood, geel, blauw - afwisseling genoeg) en als topattractie de bewegende vlammen van de onderwereld.

Al kon men enkele jaren geleden in Antwerpen ook nog mechanische zwaantjes zien voortstrompelen in het decor van het Zwanenmeer