Nieuwe modellen voor artistieke werkruimtes
'Weet U wanneer we in de Van Volxemlaan zijn', vroeg iemand op tramlijn 52. De tram zat nokvol mensen die, wellicht voor de eerste keer in hun leven, naar de Rosasstudio's en naar Vorst afzakten voor het dansprogramma Sum/Some of the Parts. En dat ondanks de feestelijkheden ter gelegenheid van Brussel 2000 in de Brusselse binnenstad. Velen kwamen van een kale reis terug, want de 4200 tickets voor 29 (!) voorstellingen op twee dagen tijd waren in een mum van tijd uitverkocht. Hier en daar bleef een groepje toch wat hangen, genietend van het mooie weer, de foto's van Herman Sorgeloos, een Ictusconcert of een videoregistratie van Rosaswerk. En ook van het prachtige nieuwe gebouw van Paul van Aerschot waarmee het Werkhuizenproject nu zo goed als afgerond is. De bouw van de 'Werkhuizen' van Rosas, waar ook de school P.A.R.T.S. een onderdak heeft gevonden, is een verhaal van vallen en opstaan. In 1995 werd P.A.R.T.S. opgericht in de schoot van Rosas, het dansgezelschap van Anne Teresa de Keersmaeker. Rosas nam op dat ogenblik al een centrale plaats in binnen het Belgische danslandschap en was bezig met de opbouw van een repertoire. Mede daardoor werd De Keersmaeker er zich scherp van bewust dat er geen dansopleiding bestond die in staat was om de kennis en de ervaring van de damboom van de jaren tachtig in Vlaanderen door te geven aan een volgende generatie. Zo'n school had ooit wel bestaan: de Mudraschool van Maurice Béjart, waar ze zelf studeerde en werkte binnen de context van Béjarts Ballet van de XXe eeuw, tot wederzijds voordeel van school en gezelschap, zonder dat de school een kweekvijver was voor het ballet. Anne Teresa de Keersmaeker had, als oud-studente van Mudra ervaren hoe vruchtbaar de nabijheid van de opera en het gezelschap van Béjart geweest was voor de creatieve sfeer in de Mudraschool. Ze nam zich daarom voor om terug zo'n school op te richten, met Mudra als model. Dat model werd grondig herdacht, en na een reeks internationale toelatingsproeven startte de school met zijn eigen mix van specifieke dans- en choreografievakken en een ruime portie algemeenvormende opleidingsonderdelen. Op dat ogenblik huisde Rosas nog in een oud gebouw in de Werkhuizenstraat in Molenbeek. De nieuwkomer P.A.R.T.S. nam echter heel wat plaats in beslag, plaats die er zelfs voor het gezelschap al ternauwernood was. Al snel viel de beslissing om naar een nieuwe huisvesting uit te kijken. Daarvoor werd de nv 'Nieuwe werkhuizen' opgericht. Die kocht in 1995 een oud industrieel complex in de Van Volxemlaan in Vorst, net op de grens tussen de residentiële wijk op de heuvels van Vorst en de industrie in de Zennevallei. Een hoofdgebouw met ateliers en kantoren, een bijgebouw met ateliers met sheddaken en een conciërgewoning.
Het hoofdgebouw ligt aan een groot voorplein, en verbergt de helling achterin het terrein, dat net één hectare groot is. Achteraan loopt die helling steil af naar een spoorwegbedding die rakelings langs het terrein loopt. Het bijgebouw is in de helling ingeschoven: de hoofdingang vooraan ligt enkele meters hoger dan de vloer van de ateliers. Op het eerste gezicht ruimte zat, tot je het programma bekijkt dat hier in een eerste fase moest worden gehuisvest. Vijf grote studio's voor P.A.R.T.S., en twee grote studio's en een zaal met de afmetingen van een theaterzaal voor Rosas, naast alle nodige kantoren, douches, een muziekzaal enzovoort. Een ander knelpunt was het beschikbare budget: uiteindelijk konden er voor aankoop en verbouwingen 107 miljoen worden bijeengebracht, voor het grootste deel leningen, eigen middelen van Rosas en sponsorgeld, met daarnaast slechts een bescheiden 20 miljoen van VGC en Vlaamse Overheid om alle gebouwen de hoogstnodige opknapbeurt te geven en verbouwingswerken uit te voeren. Een inkrimping van het bouwprogramma was noodzakelijk: de grote 'performance space' van Rosas werd naar een latere datum uitgesteld Maar met het beschikbare budget werden wel al wonderen verricht.
Het was vooral het bijgebouw, bestemd voor P.A.R.T.S., dat een grondige beurt kreeg. Vanaf de toegangsdeur aan de zijde van het voorplein werd een brug gelegd door de ateliers. Kleine precieze aanpassingen aan de metalen spanten van de sheddaken maakten dat mogelijk. De zijwanden van de brug werden geblindeerd, met hier en daar een kleine kijkspleet, zodat je vanop de brug kan kijken naar wat er gaande is in de lager gelegen dansstudio's, zonder te storen. Een simpele trap voert telkens vanaf de brug naar de studio's, die onderling tot grotere ruimtes verbonden kunnen worden. De afwerking van de ruimtes is Spartaans, maar de ruimteverhoudingen die resulteren uit de verbouwingen doen erg aangenaam aan, en worden door het eenvoudige kleurgebruik goed ondersteund. In het hoofdgebouw blijkt de oude fabrieksstructuur, waar de werkateliers palen aan de administratieve voorbouw, zeer lonend voor het nieuwe programma. Ramen die vanop de etage vooraan uitgaven op de werkruimte, maken nu een natuurlijke zichtverbinding tussen de repetitieruimtes en vergaderzalen.
De kroon op het werk werd echter de bouw van een volkomen nieuwe uitbreiding, die net voor Sum/Some of the Parts afgewerkt werd. Dit nieuwe gebouw is een groot doosvormig volume dat uitgegraven werd uit het terrein, en nadert tot op een tiental meter van de spoorlijn. Het gebouw oogt als een robuust industriegebouw, met een buitenbekleding van aluminium golfplaten die enkel door lange bandramen aan de achterzijde en een inkompartij onderin gemarkeerd wordt. Het gebouw omvat op de benedenste etage twee grote studio's van 12 m breed, 16 en 18 m lang en 4 m hoog, die met ramen uitgeven op de spoorweg. Daarboven bevindt zich een gigantische 'performance space', een zaal met een breedte van 18 m, een lengte van 36 m en een hoogte van 11 m, waar ook weer langs de spoorwegzijde een lang bandraam op ooghoogte in uitgespaard werd. Het stuk van het gebouw dat in de helling verzonken zit, herbergt ondergronds nog sanitaire ruimtes, een kostuumatelier en opslagruimtes. Het gebouw is lichtjes gekanteld tegenover het oude hoofdgebouw en is er door een ruim verlicht, taps toelopend overgangsplateau mee verbonden. De hele zaak kostte uiteindelijk nog eens 55 miljoen, waarvan alweer slechts 15 miljoen van de overheid kwam, en de rest geleend werd of uit eigen middelen van nv Nieuwe Werkhuizen voortkwam.
Het lijkt allemaal heel simpel en industrieel. Het lijkt ook nauwelijks op een theater of een balletzaal. Je zou er inderdaad net zo goed een markt of een industriële activiteit kunnen onderbrengen (de reden overigens waarom banken uiteindelijk bereid waren om met een lening over de brug te komen...). Je gaat dan echter voorbij aan de intelligentie waarmee, met uiterst geringe middelen, alle troeven van het terrein en de bestaande situatie gebruikt worden om een bijzonder vernuftige samenhang tussen alle werkruimtes te organiseren en een boeiende relatie met de omgeving tot stand te brengen. De ingang van het gebouw ligt bijvoorbeeld op de hoek van het gebouw dat uitspringt voorbij het oude hoofdgebouw, zodat je zonder bewegwijzering ogenblikkelijk weet waar je zijn moet. Door de helling in het terrein ligt die ingang ook zo dat je net halverwege tussen het niveau van de kleine en de grote studio's binnenkomt. Een brede passerelle aan deze inkom biedt een uitzicht op de eerste studio en de spoorlijn, en mondt uit in trappen naar beneden. Tijdens het dansweekend bleek dit dan ook een ideale ontmoetingsruimte, tussen de voorstellingen door. Een tweede trap, dwars op deze passerelle, voert dan omhoog naar de overgangsruimte tussen de nieuwe grote zaal en het oude hoofdgebouw. Door de ramen zijdelings kijk je terug naar de ingangsweg die je afgelegd hebt. Door deze tussenruimte ontstaan ook, ondanks de grote maat van alle bouwsels, heel korte tussenverbindingen tussen alle werkruimtes van Rosas over het dubbele ingangsplateau. In de grote nieuwe zaal krijg je een laatste verrassing: je staat zo hoog boven de grond dat je door de bandramen in de gevel een onverwacht panoramisch zicht krijgt op het industriële Vorst, dat door de burgerlijke façades van de Van Volxemlaan anders haast onzichtbaar is. De eenvoud van de constructie biedt nog een ander voordeel: door de beperking van middelen en materialen ontstaat een grote homogeniteit en rust in de aanblik van de ruimtes, zelfs in die mate dat de vele leidingen die zichtbaar op de muren en plafonds geplaatst zijn nauwelijks storen. Ondanks de kale afwerking krijg je in deze gebouwen, door hun schakeling, maat en materiaalgebruik, een buitengewoon royaal ruimtegevoel. Dat de gebouwen ook daadwerkelijk uitstekend bedacht zijn, bleek tijdens Sum/Some: het complex kon moeiteloos de enorme toevloed van mensen verwerken (al had dat zeker ook wat te maken met de vlekkeloze organisatie).
Uit dit gebouw vallen, net nu zowat overal belangrijke investeringen in bestaande theaterinfrastructuren gedaan worden, belangrijke lessen te trekken. Voor net iets meer dan 160 miljoen, met slechts een povere overheidsinjectie van 35 miljoen, staat hier een complex dat een school, een goed geoutilleerde zaal en vier werkruimtes voor theatermakers herbergt. Dit heeft, voor het danstheater in Brussel en ver daarbuiten een enorm belang: het stelt onder andere jonge theatermakers in staat om ongestoord en in goede omstandigheden en een juiste artistieke context, aan voorstellingen te werken, een opleiding te genieten of werk te tonen. Er is in één klap een goede zaal ontstaan in het onevenwichtige zaalaanbod in het hoofdstedelijk gewest. En dat is mogelijk omdat hier over de essentie van de noden van hedendaags theater nagedacht is, in plaats van oude ideeën in een nieuw kleedje met veel architecturale (en dus ook dure) poeha te stoppen. Dat resultaat werd niet bereikt met een dubbele verbouwing van de AB, die uiteindelijk zowat een miljard moet hebben gekost, of een verbouwing van de KVS (idem dito), waarvan niet duidelijk is of ze een vergelijkbare artistieke impuls zullen geven aan het Brusselse landschap. Andermaal bots je hier op een probleem waar maar al te weinig over nagedacht wordt: wat te doen met de oude negentiende-eeuwse theatergebouwen en het model dat daarmee samenhangt, in een context waarin theater niet meer dezelfde rol wil, kan of moet vervullen als destijds en ook, zowel geografisch als maatschappelijk, absoluut niet meer zo centraal staat (moet staan). Dat de alternatieven zowel in gebruik als in budget minstens zo aantrekkelijk zijn, geeft te denken over de bestemming die ze moeten krijgen. Dat hoeft niet noodzakelijk nog de oude te zijn.