Bedenkingen rondom toneel aan de kust
Het eerste Oostends theaterfestival – poëtisch ‘toneel aan de kust’ (TAK) genoemd – is achter de rug. Zonder er verder afzonderlijk op in te gaan (dat werd voor het merendeel der opvoeringen reeds in de Nieuwe gedaan) sommen we het programma nog eventjes op: KNS kwam met Bréals Grote Oor, het Dallas Theatre Center met Journey to Jefferson, het Théâtre Montparnasse met Dubillards Naïves Hirondelles, de KVS met Hamlet, en Toneel Vandaag met de Ghelderodes Escuriaal en Tone Brulins nieuwste stuk Vragen stellen aan een Meid. Een of ander stuk klonk misschien wat onverwacht in de reeks, maar het geheel was kwalitatief beschouwd, van een hoog gehalte.
Toch meen ik niet dat een volwaardig theaterfestival het van de kwaliteit (alleen) kan hebben. Breng de beroemdste internationale gezelschappen naar Oostende – TNP, Berliner Ensemble, Piccolo Teatro Milano, Workshop Theatre, Moskou’s Kunstteater – en ik zou niet durven zweren dat de toeschouwers in dichte drommen naar de schouwburg zouden stromen. Ons publiek is niet zo theaterminded, zeggen de inrichters. Daar zal wel iets van waar zijn. Ons publiek geeft hier allerlei gegronde en minder gegronde verontschuldigingen op. Dat de voorstellingen in het Nederlands, Frans, Engels, gegeven worden en dat het publiek geen Nederlands, Frans, Engels theater begrijpt. Dat het net met verlof is en liever van de buitenlucht geniet. Of nog, dat theater het niet interesseert omdat het een saaie boel is. Nochtans worden juist voor dat publiek theaterfestivals ingericht. Mensen aan zee hebben een andere geestesgesteldheid. Die gesteldheid drijft hen echter nu niet gemakkelijker naar de schouwburg dan ’s winters, vrees ik. Niet als de schouwburg een even onaanlokkelijk en doods gelaat toont als het winterseizoen. De oplossing hiervoor: het theater in een aantrekkelijk kleedje stoppen, het festivalkleedje.
De officiële gezelschappen wordt aldus een uitzonderlijke kans geboden, een unieke gelegenheid om aan publiekswerving te doen op grote schaal. Hier kan het nieuw publiek aangesproken worden, omdat het gezelschap uit zijn normaal, weinig gunstig bekend staande ‘winter’-milieu stapt. Men kan hier de mensen tonen dat theater niet vereenzelvigd hoeft te worden met het oude, muffige, gesloten en archaïsche ding dat schouwburg heet.
Vele stukken zouden dan ook het ruime publiek kunnen bereiken waarvoor zij geconcipieerd werden. Zo heeft tijdens het laatste seizoen bijvoorbeeld Het drama van de Fukuryu Maru in Antwerpen zijn publiek niet gevonden. Ingelijfd in een festival, met misschien rond of aan het onderwerp gekoppelde manifestaties zoals voordrachten, debatten, tentoonstellingen, zou zeker niet zonder echo gebleven zijn. Dit betekent voor die gezelschappen natuurlijk wel een supplementaire last. Maar zou het speelseizoen dat nu toch lang uitgesponnen wordt, niet wat ingekort kunnen worden? Anderzijds kan men, zoals andere buitenlandse festivalvoerende gezelschappen het regelmatig doen (TNT, Théâtre National, Chichester) het met publiciteit beladen stuk tijdens het daaropvolgende seizoen in het speelplan opnemen.
Enkele weken geleden werd hier betreurd dat het Antwerps Theaterfestival nog altijd geen eigen karakter, geest, aangezicht heeft. Avignon, Bayreuth, Aix, Salzburg, Recklinghausen hebben een naam die synoniem van iets of iemand is. Als men naar die cultuuroorden trekt weet men waarom. Als festivalstad zal Oostende dus ook meer moeten worden dan koningin der badsteden.
Voor het volgend festival is er een gunstig voorteken. De oude Oostendse schouwburg, waar de voorstellingen dit jaar nog plaats hadden, zal afgebroken worden. Het tweede TAK zal plaatsgrijpen in het auditorium van het Casino, na aanpassing van de scène- en toeschouwerruimte. Het kursaal beschikt niet over een ruimte die volwaardige toneelvoorstellingen toelaat. Er zijn geen ceinters (ruimte boven de scène waarin men de decorelementen optrekt), er is geen scène-opening, en eigenlijk zelfs geen scène, vermits alles hier ‘proscenium’ geschiedt. Ook de belichting is traditioneel van opvatting. Officieel werd er naar ik meen nog geen beslissing getroffen. Maar zal men niet alles gaan verbouwen zodat we weer met alle kenmerken van de ‘salle à l’italienne’, het ijskastje zitten? Zal men het meest essentiële waarover we hier wel kunnen beschikken: een fantastische open ruimte, nu inlijsten, verdringen en verdrukken om er toch maar een traditioneel theater van te maken? Natuurlijk kan men hier in de huidige omstandigheden geen salonkomedie, geen kamertoneel of avant-gardetoneel spelen; men kan er geen perspectivistische decors opbouwen; men kan geen uiterst gedetailleerde lichteffecten bereiken; men kan er geen vingertoppen-speelstijl in aanwenden. Maar moet dat betreurd worden? Er zijn toch genoeg zalen waar dit allemaal wél kan. Maar wat nergens anders kan, kan hier wel: auteurs opvoeren die breed en diep ademhalen. Van Aeschulos over Shakespeare tot Claudel en Brecht. Een draaitoneel zou heel wat problemen, die er natuurlijk zijn, helpen oplossen! De architectuur van de zaal conditioneert de keuze van de stukken en hun speelstijl. Maar daarmee zouden we tevens ook een stijl voor het festival te pakken hebben.
Met het TAK wordt het aan aderverkalking lijdende Vlaams theaterleven een unieke kans geboden. Een gelegenheid die ieder voor zijn eigen rekening, publicitair, artistiek en sociaal, hopelijk niet zal voorbijgaan. De uitzonderlijke, langverwachte kans is er. De structuur, het geraamte; het moet alleen nog gekleurd en bijgevuld worden!