Jan Fabre viert uitzinnig karnaval: "Universal Copyrights 1&9" verliest gaandeweg spanning

De Standaard 27 Oct 1995Dutch

item doc

BRUSSEL -- Jan Fabres jongste werkstuk, een mengvorm van teater en dans, verwijst in zijn titel, Universal Copyrights 1&9, naar twee nummers van The Beatles op The white album: "Revolution 1" en "Revolution 9". De voorstelling is rijk aan ideeën, maar intrigeert slechts in het eerste deel. Daarna gaat het spektakel onherroepelijk uit de bocht.

Revolution 1 schrijft revolutie, als gewelddadige opstand, af en predikt de bevrijding van de geest. Ook Fabre heeft geen oog voor de revolutie als een maatschappelijke omwenteling. Wel voor (de bevrijdende werking van?) de gewelddadige ontlading van angst, haat en aggressie die omwentelingen begeleidt. In Revolution 9 wordt die in een klankcollage geëvokeerd.

Fabre voert zijn dansers en akteurs ten tonele als circusartiesten: veel klowns en een rolschaats-vrouw met maar één rolschaats. Aanvankelijk zitten ze er uitgeblust bij. Met enige verbeelding kan je hier een soort metafoor in zien voor een uitgebluste wereld: we zijn allemaal narren, maar voor onze gekheid is geen plaats meer. De voorstelling breekt die letargie open met een kollektieve moordpartij. Na deze eerste gewelddaad herrijzen de klowns, eerst als uitzinnige karnavalvierders, later als spoken.

Vooral als karnavalszotten zetten zij het idee van de revolutie als een tijdelijke waanzin, een "omwaarding van alle waarden" sterk in de verf. In het tweede deel van de voorstelling wordt deze zotternij een "danse macabre" met skeletten en lakens.

Fabre trekt de waanzin van zijn figuren konsekwent door in de hele opbouw van de voorstelling: net zoals in Da un'altra faccia del tempo zijn na de moordpartij alle gebruikelijke grenzen en konventies opgeschort: leven en dood zijn omwisselbare begrippen, de gebruikelijke overgang van de tijd is opgeheven, er is geen speelruimte meer in de gangbare betekenis van het woord.

Nostradamus

Fabre ging te rade bij de teksten van de esoterische ziener Nostradamus. Zijn teksten worden als bedsprookjes voor kinderen tussen de bedrijven door steeds weer geciteerd en herhaald door Els Deceukelier en Elsemieke Scholte. Ook hier krijg je dus weer een omkering: de apokalyptische visioenen van wereldbrand, pest en slachting van Nostradamus zijn gedomestikeerd tot "vertelsels", zoals de klown, het karnaval en het spook gedomestikeerd zijn tot verzinsels voor kinderen.

Eens de klowns tot leven gekomen zijn, geven zij deze voorspellingen van Nostradamus iets van hun onheilspellende karakter terug. Of beter: ze brouwen er hun eigen uitzinnige varianten van. Marina Kaptijn bijvoorbeeld komt vrolijk de komst van de elastieken vagina aankondigen. De ongein is kompleet als Jan Van Hecke voorspelt dat zijn hoed zal afvallen. Die uitspraak wordt gevolgd door een prachtig slapstick-nummer waarin hij tegelijk zijn veel te wijde broek wil ophouden, zijn speelgoedsaxofoon oprapen en zijn hoed opzetten.

De zottigheid is tijdens dit rondje voorspellingen kompleet als Els Deceukelier Tamara Beudeker leven inblaast, alsof ze een ballon was, en haar dan weg laat vliegen. Bij elke vlucht schopt ze een nieuwe voorspeller van voor de mikrofoons weg.

Het kwaad dat ten grondslag ligt aan deze teaterwereld die kompleet op zijn kop staat, wordt belichaamd door de tweeling Albert en Jacques de Groot. Zij zijn de spreekwoordelijke psychopaten die als klowns of badmeesters -- vertrouwenwekkende figuren -- de ene lustmoord na de andere begaan. Ondertussen "Revolution" kelend. Massamoordenaar Charles Manson zou hier model voor gestaan hebben.

Universal Copyrightes 1&9 geeft blijk van een groot potentieel aan ideeën: er is de recyclage van beelden en metaforen uit het verleden (klowns, spoken, Nostradamus) waarvan de oude kracht tegelijk opgeroepen en geridikulizeerd wordt, en er is de spiegeling van deze oude beelden aan nieuwe angstbeelden, zoals de psychopaat, of meer buitenissige bedreigingen, zoals "body snatchers".

In het eerste deel van de voorstelling weet Fabre dat indringend vorm te geven. In het tweede deel gaat de voorstelling, alle ideeën ten spijt, onherroepelijk uit de bocht. Elk idee wordt eindeloos herhaald en uitgemolken. Waar herhaling vroeger een belangrijke meerwaarde gaf aan Fabres werk, omdat ze de kwetsbaarheid en de pure lichamelijkheid van de dansers zichtbaar maakte in de opgelegde oefeningen, is dat hier niet meer het geval.

Deze voorstelling steunt niet op die spanning van weleer, maar op de suggestieve kracht van de "taferelen" die Fabre ensceneert. En zo ergens in het midden van het vierde uur van de ruim vijf uur durende voorstelling was die voor mij, door de eindeloze herhalingen, verdwenen als sneeuw voor de zon. Wie zich echter tot het eerste deel van dit stuk beperkt, zal een intrigerend werk zien.

Nog te zien vrijdag- en zaterdagavond in het Luna-teater in Brussel, en later in Antwerpen.