Botsing van buitengewone teaterpersoonlijkheden : Improvizatieprojekten en avant-gardemuziek op Klapstuk-festival
LEUVEN -- Improvizatie is een vaak aangewende metode om materiaal te verzamelen voor een koreografisch werk. Als kompositorisch principe voor de opvoering zelf is het echter zeldzaam: zowel bij makers als bij het publiek van dansvoorstellingen heerst eerder wantrouwen tegen de "willekeur", het gebrek aan een "dragende gedachte" of een heldere ordening die er maar al te makkelijk uit zouden voortvloeien. Hetzelfde is mutatis mutandis ook waar voor de muziek, waar improvizatie in het wilde weg, behalve in free jazz, zelden voorkomt. Met enkele dansante en muzikale improvizatie-avonden neemt Klapstuk '95 deze gemeenplaats onder de loupe. Het resultaat was telkens een spektakulaire ontkrachting van dit vooroordeel.
Ondanks alles heeft improvizatie als koreografisch principe een niet onbelangrijke voorgeschiedenis in de moderne dans. Isadora Duncan was in vele opzichten een voorloper, met haar solo-dansen in eenvoudige kledij, op blote voeten en zonder dekors. Belangrijk was ook dat ze haar dansen verbond met een idealistisch gedachtengoed over bevrijding van de mens. Na de experimenten van Cunningham met improvizatie binnen zijn koreografieën trad in de jaren '60 vooral in de Verenigde Staten een generatie dansers aan die van improvizatie niet alleen een metode, maar bijna een levensstijl maakten. En ook dan werd improvizatie met een breder idealisme verbonden.
Een van de prominente vertegenwoordigers daarvan was Steve Paxton, nu te gast in Leuven. Leuk is wel dat hij binnen dit festival als "ijkpunt" staat tegenover Hans Van Manen, een man die de verworvenheden van Balanchine doortrok. En Balanchine is nu net het voorbeeld van de koreograaf die zijn dansers geen ruimte liet voor improvizatie, maar hen "gebruikte" als kneedbaar materiaal in een totaalbeeld van zijn hand.
Klapstuk trok Katie Duck aan om een improvizatieavond te organiseren met onder andere Paxton, Meg Stuart en haar dansers, Alexander Baervoets en muzikanten zoals "sampler" David Shea, die ook aantreedt in het muziekprojekt Fear no fall. Het effekt van de kombinatie van deze mensen was zonder meer een mirakel: deze avond was de beste dansavond die ik in zeer lange tijd gezien heb.
Ruimte
Je zag een botsing van buitengewone teaterpersoonlijkheden die hun eigen kunnen en persoonlijkheid ten volle inzetten en toch respekt bewaarden voor de "ruimte" van andere dansers. Een van de allermooiste momenten in de eerste van vier sets was een duet tussen Meg Stuart en Steve Paxton: de idiosynkratische manier van bewegen die ze er elk op nahouden groeide stilaan naar een zeer subtiele kontakt-improvizatie toe.
Paxton staat ook solo op het festival, met een improvizatie-avond. In het eerste deel, eerder experimenteel van opzet, zien we Paxton verschijnen met zonnekleppen voor de ogen en een halssteun voor vliegtuigen om de nek. Het einderperspektief dat op vloer en achterwand uigezet is, bestaat voor deze "blinde" danser niet.
Dit deel leest dan ook aanvankelijk als een niet-visuele exploratie van het begrip "ruimte". Later, als een klankband Bach mengt met Georgische polyfone gezangen, slaat het gegeven van de solo om: de dans experimenteert dan met de simultane integratie van beide klankwerelden.
In het tweede deel van de avond zet Paxton zijn improvizatieprojekt op muziek van Bach verder. Nu niet meer met de Goldberg-variaties, gespeeld door Glenn Gould, maar met Engelse suite 8-18. Het bewegingsmateriaal ligt enigszins anders dan bij Goldberg-variaties; het overrompelend, betoverend effekt van de spontane, inventieve bewegingsreakties op de muziek van Bach is er echter weer helemaal. Helaas was Paxton, die op de improvizatie-avond met Katie Duck niet van de scène te slaan was, erg moe, zodat de fut er tegen het einde van deze tweede solo wat uit was.
Synergie
Het muzikale improvizatieprojekt Fear no fall bracht enkele avant-gardemuzikanten, die in de marge van de rockmuziek opereren, bij elkaar voor een tijdelijk ensemble. Onder hen de sampler David Shea, bekend van zijn samenwerking met John Zorn, gitarist Mare Ribot uit de VS, drummer Jaki Liebezeit uit Duitsland, trompettist Bart Maris en DJ-scratcher Grashoppa uit België. Klapstuk attendeerde met dit evenement op de synergieën tussen dans en de andere kunsten. Konnekties tussen voornoemde muzikanten en de danswereld liggen trouwens voor de hand: de dramaturg van Amanda Miller bij voorbeeld speelde in bands met Ribot en Shea. Het beeld van de kunsten als waterdicht van elkaar gescheiden disciplines dat in de buitenwereld leeft, blijkt in New York niet op te gaan. En dat was ook zo in de jaren '60 toen mensen als Paxton intensief met beeldende kunstenaars en muzikanten samenwerkten.
Solo
De avond met Mare Ribot als frontman was gedenkwaardig. Na een solo-improvizatie op gitaar op "standards" en muziek van John Zorn door Ribot zelf, volgde een bijna twee uur durend koncert. Eenvoudige aanzetten, soms niet meer dan wat slaggitaar ontvouwden zich tot exuberante improvizaties die door de vermenging van klanken, stijlen en ritmes op de grens van de totale klankchaos balanceerden. De alertheid van de muzikanten bracht evenwel telkens weer struktuur en tekening in de breed uitwaaierende geluidsmuur.
Als je zoekt naar zekerheden zijn zo'n improvizatie-avonden uiteraard te mijden als de pest: telkens voelde je dat het net zo goed mis had kunnen lopen. Wie het risico waagde werd op dit Klapstuk echter beloond met buitengewone evenementen. En het is precies dat extra wat live-improvizatie zo doet verschillen van "vaste waarden".