Flauwe Pulcinella van Michèle-Anne De Mey

De Standaard 27 Apr 1994Dutch

item doc

CHARLEROI -- Pulcinella, een ballet op muziek van Stravinsky, werd voor het eerst opgevoerd in Diaghilevs "Ballets russes", in een scenografie van niemand minder dan Pablo Picasso. Michèle-Anne De Mey prezenteert op Charleroi Dances, en later op het jaar in Antwerpen en Gent, een eigen koreografie op deze muziek. De partituur van Stravinsky werd aangevuld met traditionele Italiaanse volksmuziek.

Die aanvulling hoeft niet te verwonderen: Stravinsky's muziek is zelf een vrije interpretatie van muziek van de Napolitaanse komponist Pergolesi. En zijn werk is dan weer geïnspireerd door volksmuziek en volksverhalen. Guitenstreken, verleiderskunsten en boze vaders zijn in de verhaalstof schering en inslag. Ze verwijst daarmee ook dadelijk naar de Italiaanse commedia dell'arte.

Zoals Stravinsky de originele muziekfragmenten demonteert en herschikt in andere ritmes, harmonieën en sonoriteiten, zo herinterpreteert Michèle-Anne De Mey in haar versie van Pulcinella zowel de ballet-traditie van het begin van deze eeuw als de "commedia". De ingezette middelen zijn enorm: een somptueus decor, twaalf dansers, drie zangers, een pianist en het hele orkest van Bretagne onder leiding van Georges-Elie Octors. Het resultaat van De Mey's postmoderne oefening is dan wel af en toe charmant en leuk, maar als geheel vooral zouteloos.

Daar zijn veel redenen voor. De belangrijkste lijkt vooral het te grote gemak waarmee de charmes en de inventiviteit van zowel de ballets russes als de commedia dell'arte geciteerd, en eigenlijk geusurpeerd worden. Typische ballet-achtige fragmenten zijn de meer voorname of opgewekte dansen die de dansers in koppels ten beste geven.

De bewegingstaal blijft mager; het is de herkenning van een balletfiguur die het effekt bepaalt, niet de virtuositeit waarmee ze uitgevoerd wordt. Verhalen en sferen worden gesuggereerd in dunne waterverfkleurtjes, het vuurwerk dat je verwacht, wordt niet ontstoken. De opwinding en verbazing over ongekende variaties en aankledingen van een bekende figuur, het waarmerk van een echt goed gekoreografeerd ballet, blijven uit.

Op zich hoeft dat ook niet belangrijk te zijn, als daar iets anders, bij voorbeeld het uitspelen van de individualiteit van de dansers of een welbewuste naïviteit, voor in de plaats komt. Dat zou trouwens mooi kunnen werken in kombinatie met de tweede commedia-laag van de koreografie. Maar daarvoor maakt de koreografie geen werkelijke ruimte vrij. En ook de rauwheid, de sterke geuren en smaken als in een circus die daarbij horen, zijn hier verdund tot lauwe grapjes. Boven de verhaaltjes die verteld worden met eindeloos gezeul met een kleerkast, staan met hoofdletters de woorden "exotische vertedering" geschreven. Daarvoor ga je niet naar teater.

Pas op het einde komt de voorstelling op dreef. Dat is precies op het moment dat er een spektakel te zien is, met gevaarlijke trapeze-oefeningen boven het vangnet. Hier toont De Mey een koreografisch idee dat de moeite loont: de kombinatie van dansen onder het vangnet met stuntelig gehuppel van een aantal onkundige trapezisten in het net, terwijl een echte trapezekunstenares haar sierlijke akrobatie hoog boven het gewemel ten beste geeft. Op dat moment vergeet je even hoe dun en krampachtig beschaafd het voorgaande was.