Maguy Marin aan herbronning toe
BRUSSEL -- Ooit, en dan vooral na haar koreografie May B. uit 1981, was Maguy Marin een grote naam in de Franse danswereld. Maar sinds het einde van de jaren tachtig was haar ster tanende: een teveel aan opdrachten op te korte tijd leidde tot weinig verzorgde voorstellingen en slechte kritieken. In België was ze dus al een hele tijd niet meer te gast. De herneming van haar eerste grote sukses, May B. lijkt daarom een soort herbronning.
De hernieuwde kennismaking, nu de voorstelling niet meer meeprofiteert van het aanvankelijk entoesiasme voor het fenomeen dans in Frankrijk en daarbuiten, toont ook de zwakte van dit werk. Marin ging uit van de teksten van Beckett, en dan vooral van de typische fysionomie van zijn personages. De dansers worden getekend door een vergevorderd proces van fysieke onttakeling, zoals je dat kan terugvinden in Molloy, Godot, Endgame enzovoort. Mensen die alleen nog teken van leven vertonen bij gratie van de meest elementaire funkties, maar verder meer op poppen lijken.
Marin heeft dat vertaald in een krachtig beeld. De tien dansers, vijf mannen en vijf vrouwen, zijn helemaal witgekalkt en gehuld in lompen, met gekromde ruggen, verkrampte handen en schouders. Hun individualiteit en hun sekse gaat bijna volledig verloren in de manier waarop ze mechanisch en in blok voortsjokken. Het onderscheid berust volledig op de verschillende tics. Tot muziek van de Gilles van Binche opklinkt. Op het wilde tromgeroffel en trompetgeschal gaan ze elkaar te lijf als ontregelde, enkel door driften gedreven kreaturen.
Pas daarna krijgen de dansers een meer afgetekende eigen individualiteit. Ze verdwijnen achter de scène en komen terug op om enkele bekende figuren uit het dramatisch oeuvre van Beckett uit te beelden. De suggestie is overduidelijk: of Beckett nu Lucky en Pozzo of iemand anders opvoert, fundamenteel gaat het steeds om hetzelfde.
Wat datzelfde is wordt dan in een derde deel, op muziek van Gavin Bryars, getoond. Het gaat om de mens, die ondanks de aanwezigheid van anderen, reddeloos alleen staat in het universum. De redeloze angst die hem overmant kan hij alleen op een afstand houden door zich van alles af te keren.
Ook hier heeft Marin een mooi beeld voor gevonden: steeds dezelfde groep arme schooiers steekt schuin het podium over, op steeds dezelfde eerst aarzelend-wantrouwige, en dan meer haastige manier. Bij elke overtocht vallen er een of meerdere dansers af, tot de laatste ten slotte alleen de tocht onderneemt, en in het midden van het podium plots verbijsterd blijft stilstaan. Applaus én doek.
Marin toont hier vooral dat ze een voorstelling biezoner goed kan timen, een scherp oog heeft voor de opbouw van betekenisvolle effekten. Het irritante is wel dat het ook overduidelijk om effekten gaat. De illuzie van de voorstelling is dat er een ultieme, en dus woordeloze, betekenis van Beckett s werk bestaat. Achter Becketts teksten "zit iets anders", en dat wordt hier getoond. Maar dat andere blijkt vooral verschrikkelijke kitsch, met als orgelpunt het eindbeeld van de eenzame man, gevangen in de volgspot.
Het sukses dat Marin oogst, heeft veel te maken met het verraad dat ze aan Becketts werk pleegt: het voortdurende uitstel van verklaring, de grondeloze ironie ervan, laat ze stollen tot een geruststellend symbool dat voor eenieder te vatten is. De onrust van het onvatbare wordt bezworen met een gemakkelijk sentiment. Opgelucht mag je konstateren dat wat je al dacht over Beckett ook klopt. En dan weer over tot de orde van de dag.
Nog te zien vanavond in het Paleis voor Schone Kunsten te Brussel om 20 u. 30. Reservaties: 02-507.82.00.