Een oorverdovende stilte
Deze week was de Franse choreograaf Boris Charmatz te gast in het Brusselse Kaaitheater, tevens ook coproducent van diens briljante nieuwe stuk ‘Con forts fleuve’. Geen energieke acrobatiek ditmaal, evenmin wild opspattend vlees. Wel een stuitende sereniteit waarbij het lichaam in de kast blijft, en de stem zijn plaats inneemt. De voorstelling was er niet minder beklijvend door, Charmatz brengt dans die qua weerbarstigheid zijn gelijke niet kent.
De hedendaagse dans worstelt momenteel met heel wat vragen omtrent zijn mogelijkheden en toekomst. In een tijd waar choreografen – en met hen publiek en critici – zich verlustigen in een koket spel met apocalyptiek en het aankomende nieuwe millennium lijken die vragen enkel pregnanter te worden. Een aanhoudende flirt met de zonnedood werpt ironisch genoeg een ‘licht’ op de plaats zelf van de huidige dans. Twee weken geleden nog ging het Klapstukfestival, traditioneel een referentiepunt, voor een groot deel de mist in, het wist niet waar naartoe. Slechts de neoklassieke dans diende zich aan als een eeuwige rots in de branding: een stevige canon die niet aan zich laat tornen. Maar is dat wel de weg die we willen bewandelen, tot in den treure vormelijke verdiensten uit het verleden kopiëren? Het cynisme van critici hoeft misschien niet lang te duren, de kunst stierf immers reeds meermaals, en werd er enkel beter van. Nog geen eeuw nadat Marcel Duchamp het tijdperk van ‘post-retinale’ kunst afkondigde, is de tijd rijp voor ‘post-apocalyptische’ kunst – eindelijk, zelfs zes weken eerder dan gepland. Afgelopen donderdag gunde Boris Charmatz ons met ‘Con forts fleuve’ een blik op de toekomst van de dans.
Kousenvoeten
Op de scène enkel een flauw schijnsel, een groot vierkant vlekt op. Het plafond kleurt zachtrood en vervolgens turkoois. Het wordt weer donker. Nogmaals. De lichten in de zaal gaan terug aan. Plots beginnen zeven dansers vanuit een ongebruikt deel van de zaal naar voren te klauteren over de stoelen. Een buiteling, een sprong. Lichten uit. Nogmaals. De dansers zijn ingepakt in dikke kleren, om het hoofd een broek gegord. Geen streepje vlees te bespeuren. Zowat alles is tactiel: het licht, een enkele zoemende toon, het doek op de grond, de kleren, de bewegingen. Alles, behalve het lichaam. In die abstracte enscenering trekt het stuk zich op gang, uitermate traag en zacht, op kousenvoeten.
De bewegingen zijn bizar, telkens korte fragmenten die herhaald worden. Een danser ligt op de grond en strekt een been uit naar een andere danser. Elders staat iemand spastisch te sidderen. De frasen zijn verhakkeld, eindigen plotseling, al lijken ze verder te gaan in de enscenering, in licht en geluid. Het plafond kleurt zachtrood en vervolgens turkoois. Stilte, de lichten gaan uit. Een lichtflits. Terug enkele danspassen. Het plafond kleurt achtereenvolgens zachtrood en turkoois. Steeds weer herhalingen. Met deze sterk conceptuele opbouw schept Charmatz een bevreemdende, haast mystieke sfeer. Als de stem al centraal staat, dan is het wel omdat de kijker ‘gestemd’ wordt, een gloed dringt zich op.
Charmatz zegt een voorstelling omtrent afstand te maken, zich verwijderend van het lichaam. Daar slaagt hij bijzonder goed in, wat er op scène gebeurt komt van ver, het is een onvatbaar, zelfs onaanraakbaar geheel. De choreograaf schrijft zich daarmee moeiteloos in in de Franse filosofische traditie die op zoek gaat naar het sublieme, naar de materie, naar het lage, naar een sacrale periferie. Zo schreef Jacques Lacan bijvoorbeeld een frappante passsage over Harpo Marx, de stomme van de vier Marx Brothers. Zijn bekkentrekkende gelaat is als een masker dat in zijn stilte om het even welke perverse gedachten zou kunnen herbergen. We hebben er het raden naar, in de confrontatie met de stomheid openbaart zich voor Lacan wat hij het ‘Ding’ noemt. Het is een onaanraakbare sacrale kern die niettemin alle aandacht opeist, gewelddadig zelfs, het ontsnapt aan een menselijke betekeniswereld. Bij Charmatz is de ervaring gelijkaardig: een scenisch grimas wist alle tastbare en herkenbare momenten uit en laat de toeschouwer verweesd achter, terwijl het zich ook straffeloos opdringt. Tezamen met het scènebeeld implodeert de gedachtewereld.
Bulldozer
Halverwege keert het tij, de beklemmende stilte wordt doorbroken. Eén welbepaalde beweging lijkt voor een klik te zorgen. Een danser wordt ondersteboven gehouden. Boenk! Het hoofd tegen de grond. Stilte, het plafond kleurt zachtrood en turkoois. Nogmaals. Boenk! Niet de gruwel van een gepijnigd lichaam overrompelt de kijker. Wel de doffe slag, alsof daarmee een kijkgaatje wordt geboord in het hermetische beeldengeheel. Ogenblikkelijk gaan de lichten uit en worden doorheen het gaatje bulldozergewijs loeiharde brokken lawaai gedaverd. Nu treedt de stem nadrukkelijker op de voorgrond met geschreeuw en gebrul, tezamen met de muziek van Otome Yoshihide die slechts geruis en gekraak is. Over dit helse pandemonium leest een stem verzen van John Giorno. Allemaal losse zinnen, stukken, brokken en clusters over sluipschutters en tomatensaus.
Intussen gaan de bewegingen en het licht in alle traagheid verder. Al blijkt nu dat het masker tjokvol zit met bruut lawaai, dat een soort vleselijkheid oproept, zij het niet letterlijk aanwijsbaar. In stem en geluid verschijnt het lichaam weer, maar in de vorm van een riool. We krijgen slechts een blik op het ongeziene, op datgene wat nooit gezien mocht worden. Het spel van herhalingen heeft nu een duidelijkere plaats: slechts door een reeks herhalingen kan het onzegbare Ding gekanaliseerd worden, zijn bruuske, spastische, gewelddadige aanraking vermeden, de afstand bewaard. Het doek valt, letterlijk. Vanaf het plafond dwarrelt een gigantische lap stof naar beneden en dekt de bloedende scène weer zorgvuldig dicht. Het doek valt, nog eens. En nog eens, het doek valt. Het doek valt.
Het stuk eindigt in sereniteit, zoals het begon. De zachte trilling verraadt nu eens te meer het toegedekte spasme. Een eeuwige herhaling bewaart afstand. Charmatz’ stuk is niet meteen vrolijkmakend. Het levert niettemin een hoopvol perspectief op voor de toekomst van de dans zelf, voortaan gehuld in een zinderende gloed.