Gerhard Bohners rekonstruktie vol poëzie: Schlemmers "Das Triadische Ballett" in de Singel

De Standaard 26 Feb 1988Dutch

item doc

ANTWERPEN - Oskar Schlemmer volgde in 1923 Lothar Schreyer op als leider van de teaterwerkgroep van het Bauhaus in Weimar, toen het duidelijk werd dat Schreyers melodramatisch-expressionistische teateropvattingen niet leidden tot de essentie van het teaterwerk. Schlemmer -- zelf een begaafd danser -- was op dat ogenblik al lang aan het werk aan zijn eerste, en meest bekend gebleven werk, "Das Triadische Ballen", dat een eerste maal opgevoerd werd in Stuttgart in 1922. Het werk bleef voortdurend wijzigen in opbouw en muzikale omlijsting, hoewel de ruimte-indeling en de kostuums van 1922 af grotendeels vastlagen. De Duitse danser/koreograaf Gerhard Bohner brengt in de Singel een schitterende rekonstruktie van deze fascinerende dans.

Schlemmer schreef in 1922 over zijn Triadisch Ballet o.a. het volgende: "...het was eerder het inventieve, estetische plezier om kontrasten te versmelten in vorm, kleur en beweging, en ze toch bijeen te brengen in iets wat koncept en betekenis had... ideeën voor een puur komisch ballet zowel als voor een transcendent ballet zijn klaar".

De kostuums werden daarbij het eerst ontwikkeld. Die kostuums werden samengebracht in drie reeksen, de gele (komische), de witte (ernstige en feestelijke) en de zwarte (heldhaftige en monumentale). Veel van deze kostuums hadden een aanzienlijk gewicht, zodat Schlemmer zijn koreografisch-ritmisch koncept eraan diende aan te passen. De voorstelling verloopt dan ook in een vrij traag ritme. Zoals steeds bij Schlemmer draait de dans rond de integratie van het bewegende lichaam met de omliggende ruimte. Die is vastgelegd in een aantal bewegingspatronen, gebaseerd op dezelfde eenvoudige figuren als die waaruit de kostuums opgebouwd zijn: cirkel, vierkant, driehoek. Door dit, spel met vormen en kleuren herschiep Schlemmer, in de lijn van de expressionistische traditie, de sfeer van cultische, prototypische teatervormen, waarbij hij, in tegenstelling tot veel van zijn tijdgenoten, blijk gaf van een grote zin voor humor.

Gerhard Bohner werd bij de rekonstruktie van het ballet met een aantal niet onaanzienlijke problemen gekonfronteerd. De kostuums werden destijds als bij toeval gered, en er bestonden ook nog tekeningen van, en ook van de bewegingspatronen was nog heel wat informatie bewaard. Van de dans zelf bleef echter niets over. Niet verwonderlijk overigens: Schlemmer zelf bleef er jaren lang aan sleutelen, geen twee opvoeringen waren dezelfde.

Hindemith schreef ooit muziek voor de voorstelling, maar die partituur is dan weer verloren gegaan, en ook hier weer, de voorstelling werd zelden twee keer na elkaar met dezelfde muziek opgevoerd. Op dat punt was de enige instruktie van Schlemmer trouwens dat de muziek even nieuw moest klinken als de voorstelling er uitzag.

Bohner heeft er dan ook voor geopteerd om een hedendaags komponist, Hans-Joachim Hespos, aan te spreken om een partituur te schrijven. Deze muziek, die iets weg heeft van free jazz door het onortodoxe gebruik van slagwerk en hout, sluit biezonder goed aan bij de voorstelling, zonder echt opdringerig te worden.

Deze keuze is eigenlijk typerend voor de hele rekonstruktiestrategie van Bohner. In plaats van zich skrupuleus te houden aan beetjes informatie, hier en daar bijeengesprokkeld, is hij op basis van het naakte materiaal, kostuums en bewegingspatronen, met zijn dansers gaan improvizeren, op basis van bewegingsmateriaal uit repetities. De bewegingstaal heeft daardoor een vaak uitgesproken klassieke ondertoon, maar het werkt allemaal zeer juist, het lijkt vanzelfsprekend qua timing en uitvoering.

Bohner zelf merkt op dat de struktuur van Schlemmer, of wat er van bewaard bleef, eigenlijk zo sterk is dat ze bij het improvizeren als het ware vanzelf de goede richting aangaf. Waar dan toch wel bij moet opgemerkt worden dat het de verdienste is van Bohner dat hij oog heeft gehad voor de kleine details die het komisch-burleske karakter perfekt laten kontrasteren met de "donkere" delen.

Ook de lichttechniek getuigt zonder verbluffend te zijn, van een grote gevoeligheid voor het scenische gebeuren. De kwaliteit van de voorstelling is b.v. hieraan af te lezen dat men blijkbaar perfekt heeft weten in te schatten welke technische middelen vandaag op hun plaats zijn om eenzelfde sensatie te creëren als voor de -- technisch minder verwende -- toeschouwer van 1922.

De intrinsieke kracht van Schlemmers werk en de akkurate en gevoelige rekonstruktie ervan door Bohner maken van deze voorstelling -- en het is een uitdrukking die maar zeer zelden toepasselijk is -- een werk vol poëtische betovering.