It's only a stupid dance
Jonathan Burrows, A Choreographer's Handbook
“We don’t know what we’re doing and we’re doing it.” Die ene regel uit Cheap Lecture (2008) van choreograaf Jonathan Burrows en componist Matteo Fargion mag dan al een knipoog naar John Cage zijn, hij kan evengoed fungeren als motto voor het (collaboratieve) oeuvre van de choreograaf. Het toelaten van onwetendheid is voor de mature makers een steeds hernieuwde zoektocht naar nieuwsgierigheid en bescheidenheid. In hun werk vertaalt zich dat in een mengeling van grilligheid, precisie en humor die tegelijk helder is qua vorm en weerspannig ten aanzien van een betekenisproductie gericht op kennis en taal. Die weerstand en dubbelzinnige relatie tot taal zijn haast onvermijdelijk aan de orde in twee publicaties rond het werk van Jonathan Burrows.
Naar aanleiding van de première van Cheap Lecture in december 2008 publiceerde CC Maasmechelen een boekje met een interview en enkele essays: De ingenieuze onvoorspelbaarheid van Jonathan Burrows. Geprikkeld door de eigenzinnigheid van Burrows’ werk, gaat Pieter T’Jonck in een lange, meanderende tekst op zoek naar de inzet en eigen aard van dat werk, tracht het langs alle kanten te benaderen, zoekt zijn toevlucht tot een gemaskeerd interview, en moet uiteindelijk het antwoord schuldig blijven. Rudi Laermans maakt een heldere analyse van het gebaar (inbegrepen gezichtsexpressie, houding en stem) bij Burrows en kan zo de weerstand situeren in een choreografische figuur die zich ophoudt tussen de belofte van taal en de opschorting ervan: “Gestes of gebaren zijn doorgaans spreekintenties die als het ware in het lichaam blijven steken en er niet in slagen om tot de sfeer van onstoffelijke betekenissen door te dringen, zich met de symbolische of talige orde te verbinden.” Ook na het lezen van het boekje is duidelijk dat de weerstand van Burrows’ werk aanhoudt, maar zijdelings en op onverwachte plekken tot betekenisproductie leidt – in onbenullige details en wendingen, aan het lichaamsoppervlak, in de verantwoordelijkheid die de toeschouwer al dan niet neemt. Op de laatste pagina staat een partituur van Hands (1994) afgedrukt, waarop Matteo Fargion een reeks handjes tekende, van een vlakke hand tot iets wat doet denken aan een opgestoken middelvinger.
Dat eerste handje voert ons naar de cover van A Choreographer’s Handbook, een heus handboek voor choreografen en dansers, geschreven door Jonathan Burrows op basis van talrijke workshopnotities. Eerder dan over zijn werk gaat het boek over Burrows’ methode, uiteengezet aan de hand van steekwoorden, principes, oefeningen, tips, anecdotes, citaten, passages uit Cheap Lecture, en verder vragen, vragen en nog eens vragen. Of nog: eigenlijk is het een workshop in boekvorm, een boek over methode zonder meer, dat choreografen en dansers op weg wil zetten om hun eigen werkwijze te ontwikkelen en te verfijnen. Het wil in zekere zin een generisch handboek zijn door steeds meerdere mogelijkheden naar voren te schuiven, een strategie die niettemin het vrijblijvende schuwt en weerom de lezer/dansmaker zelf verantwoordelijk stelt. “The only question is this: whichever way you’re working, is this the way you want to work?” En regelmatig terugkerend: “How do you want to work?”
Het feit dat Jonathan Burrows een boek schreef over dans, maakt al duidelijk dat hij niet uit is op mystificatie, wel integendeel. Secularisering is wellicht een betere term, en die bereikt Burrows onder meer door zijn laconieke, aforistische taal. Die is gericht op de praktijk en houdt zich ver van grootse beschouwingen. Er komen thema’s aan bod als improvisatie, werken met scores, het contract met de toeschouwer, samenwerking, mogelijke definities van choreografie, alsook een hele reeks paradoxen, waaronder deze: “Most electric guitarists hear rock music first and then buy a guitar. Most dancers go to a class first and then see a dance performance. Many of our problems stem from this paradox. It’s a glorious paradox.”
Op inhoudelijk vlak is Burrows’ filosofie er een van vorm en compositie, van het hoe, niet van het waarom – een woord dat haast niet in het boek voorkomt! Keuzes maken is een kwestie van “getting things right” en het hoe is daartoe de sleutel. Burrows gaat uitgebreid in op compositie en het belang van aandacht, ritme, herhaling, (on)voorspelbaarheid, verrassing, contrapunt, etc. “The philosophy of what you make, embodied in how you make it, will communicate itself physically. It doesn’t matter whether you want a philosophy or not.”
Tot een nauwkeurige, gearticuleerde vorm komen vraagt om een heldere methode, en daarin ligt de kern van A Choreographer’s Handbook. Zowel de inspiratie van het romantische genie als een enge institutionele definitie van kunst zien over het hoofd dat kunstwerken voortkomen uit een volgehouden praktijk. “Watching other people’s work can be misleading because we see only the moment when the communication fell into place, and not the slow accumulation and adjustment of meaning.” Choreograferen, dat betekent simpelweg werken, zo zegt Burrows, en als het niet lukt om te beginnen, bedenk dan: “It’s only a stupid dance.” Het is een ironische opmerking, maar in de stupiditeit resoneert weerom het toelaten van onwetendheid: “We usually don’t know what we’re doing.” En daarom ook openheid: “How do we come back also sometimes to a position of passionate ignorance, enough to choose something, instead of knowing everything?” En daarin sluimert dan weer de urgentie: “What are you reading, thinking, watching, doing, that you don’t know why you’re doing it? It’s all right not to know why you’re doing something.” Tegelijk bieden methode en praktijk ook houvast, ze ontlasten de gedurige hang naar exploratie en risico: “I wish I didn’t have to risk everything every time.” Nogmaals: “It’s only a stupid dance.”
Werken betekent werken op maat van de eigen praktijk en betrachtingen: “Sometimes one hour a day might be enough, three hours is certainly plenty – some people love to work all day.” En: “The people that manage your work or the space you work in may expect you to work for long hours. Perhaps you could explain carefully to them the way that you need to work?” Een studio komt daar niet per se bij kijken: “I work in the kitchen.” Het bedingen van de eigen productionele randvoorwaarden is een belangrijke component in het nadenken over alternatieve creatieprocessen en het ontwikkelen van een eigen methode. Zelf maakt Burrows sinds een decennium bijvoorbeeld enkel nog stukken die in één koffer passen, een schaal die hem een zekere onafhankelijkheid van de markt en het huidige economische klimaat garandeert.
Hoe Burrows zelf werkt valt overigens enkel tussen de regels van A Choreographer’s Handbook te lezen. Hij gebruikt materiaal dat zich gemakkelijk aandient, ontwikkelt compositie graag op een lineaire manier, ontleent heel wat principes aan componisten van eigentijdse muziek maar houdt ook van dub reggae. En wie zich afvraagt waar die droge humor vandaan komt, moet zeker The Great Flydini van Steve Martin eens bekijken. Maar het belang van A Choreographer’s Handbook ligt elders: dat een vooraanstaande hedendaagse choreograaf als Jonathan Burrows zich bekommert om overdracht, zijn werkwijze wil delen en zich inlaat met discoursvorming vanuit een inwendig perspectief, is van onschatbare waarde. Dans mag dan al een uitgesproken experimentele kunstvorm zijn en zichzelf gedurig heruitvinden omdat hij zijn eigen geschiedenis en canon gemakkelijk vergeet, zoals Burrows opmerkt, die “stupiditeit” vraagt uiteindelijk toch om een bedding om betekenisvol te kunnen zijn.
Daniela Perazzo, Rudi Laermans, Pieter T’Jonck, De ingenieuze onvoorspelbaarheid van Jonathan Burrows, Maasmechelen: CC Maasmechelen, 2008
Jonathan Burrows, A Choreographer’s Handbook, London/New York: Routledge, 2010