Beweeglijk denken

Etcetera 1 Sep 2006Dutch

item doc

Beweeglijk denken of het denken in actie, dat gebeurt tijdens de theorielessen in P.A.R.T.S. Hier wordt denken een 'doen'. Als het echt goed gaat, overheerst een beweeglijk handelen met/van woorden en concepten, dan ontstaat een collectieve situatie waarin het denken risico's neemt en onzekere zones betreedt.
Een voorpublicatie uit het boek 10 jaar P.A.R.T.S.

Theorie (als) praktijk - Tien na twee, de laatste studenten schuiven aan voor drie uur theorieles. Een minimaal klaslokaal, met bakstenen muren en goedkope tafels en stoelen die in een in U-vorm rond het tafeltje, de stoel en het kleine witte bord vooraan zijn geschikt. Invallende stilte, hier en daar nog wat gefrunnik, enkele lichamen die nu al vechten tegen de vermoeidheid. Het totaaleffect is dat van een zich vestigende collectieve aandacht, vergelijkbaar met wat in de theaterzaal gebeurt wanneer de zaallichten doven. De opvoering - 'de les' -kan beginnen. Zelfs wanneer die zich voegt naar een vooraf uitgeschreven scenario, staat er ook altijd iets anders op het spel. De theorielessen in P.A.R.T.S. hebben afgebakende thema's, maar de inzet is niet alleen de pedagogisch verantwoorde overdracht van kunsthistorische, filosofische of sociologische informatie (wat overigens niet evident is in een multicultureel gezelschap). De doelstelling is een alibi om altijd weer te belanden op dat punt waar je als docent op aangeven van een student(e) eerst een zijweg inslaat, vervolgens aan het improviseren gaat, om ten slotte af te ronden met een finaal staccato of een stilte boordevol niet-weten.

Denken in actie, hardop én hard (na)denken, theorie als 'daadwerkelijkheid': in de eerste plaats zijn de theorielessen in P.A.R.T.S. een 'doen', vooral samen met de studenten. Vaak gaat het om een afwisselend tactisch gedoseerd en speels 'doen met' (o.a. geconsacreerde inzichten van anderen, feitelijke gegevens,...) maar als het echt goed gaat, overheerst een beweeglijk handelen met/van woorden en concepten - zoiets als een taaichoreografie, mét aftrek van iedere directe, poëtische inslag. Prioritair is het creëren van een collectieve situatie waarin het denken zich riskeert, ongewis wordt, onzekere zones betreedt en niet langer in omschrijfbare uitkomsten is geïnteresseerd. Theorie is dan een ander woord voor reflexiviteit, als proces en praktijk. Het nadenken is wel geïnformeerd, ja geformatteerd, evengoed door boeken als door kunstwerken en vooral dan de ervaring daarvan (we belanden tijdens de les regelmatig bij recent geziene dansvoorstellingen). Dit is de uiteindelijke betekenis van de brute bakstenen muren van de klas. Ze symboliseren geen institutionele afgrenzing van de buitenwereld, maar markeren veeleer de mogelijkheid van een specifiek soort 'binnenwereld' in een ruimte die tjokvol objectieve cultuurartefacten zit. 'Aan theorie doen' in P.A.R.T.S., dat is - om met Roland Barthes te spreken - het studium (de Canon, een Theorie, de Geschiedenis, de Kunst...) ernstig nemen in de hoop dat het wordt 'gepunktueerd' door een denkbeweging die in haar onvoorspelbare particulariteit aan het studium uitwendig blijft maar het tegelijk nodig heeft om te kunnen gebeuren. Ook daarom zijn er geen theorie-examens in de traditionele zin van het woord. Het is immers gewoon onzinnig om een contingent collectief gebeuren in individueel te beoordelen leerstof te transformeren. Wat in de klas gebeurt, kan hooguit sensibiliseren voor de symbolische muren van de klas - voor de noodzakelijkheid van boeken, kunstwerken, ontmoetingen... als voorwaarden om zelf te kunnen (na)denken voorbij het gemak van gemeenplaatsen als 'kunst is zelfexpressie'.

'Conceptuele ontvankelijkheid' - Wat normaal, vanzelfsprekend, natuurlijk... lijkt 'abnormaliseren' en problematiseren door te conceptualiseren: dat is de werkzaamheid van Theorie, of ze nu handelt over communicatie en sociale systemen (sociologie), over de subjectnotie (filosofie) of over de politieke inzet van de barokdans (kunstgeschiedenis). Theorie vereenvoudigt niet, maar verandert een stukje historische of actuele werkelijkheid, of gewoonweg een individuele ervaring, in een nader te verhelderen enigma. Complexiteit leren herkennen, beweeglijk denken is synoniem met het aanscherpen van mogelijkheidszin. Plots is er niet meer een Feit maar een Probleem; plots is een altijd als evident beschouwd uitgangspunt een bediscussieerbare voorstelling die niet langer vanzelf spreekt en andere denk- of handelingsmogelijkheden uitsluit. Theorie brengt geen onwankelbare Waarheden bij, ze grossiert niet in gelijkhebberigheid maar maakt ontvankelijk voor contingentie: 'alles wat is, kan ook anders zijn'. Haar kloppende hart is de verbeeldingskracht, het vermogen om virtuele werkelijkheden in het bestaande te ontwaren, tot dan toe ongeziene potentialiteiten te actualiseren. Ze verblijft wel steeds op het terrein van het denken of het bewustzijn. Ze actualiseert nieuwe conceptuele mogelijkheden - ze bewoont de kloof die 'het bewuste' (het denken) van 'het zijn' (het Reële) scheidt en vindt daarom haar singulier momentum steeds weer in het munten van nieuwe begrippen, andere denkhorizonten, tot dan toe ongeziene denkbeelden. Theorie, dat is theoretiseren, en theoretiseren, dat is conceptualiseren - aan of voorbij de grenzen van het al denkbare, van iedere vorm van doxa of 'correctheid'. Ze geeft daarom niemand, en dus ook aankomende kunstenaars niet, een recept om zus of zo te handelen. Evenmin zijn er thema's, laat staan kunstpraktijken, die bij uitstek zouden getuigen van zoiets als een theoretisch geïnformeerd bezig zijn. Maar hedendaagse (dans)kunstenaars vertrekken vaak wel van een vraag of probleemstelling ('wat is een emotie?', 'hoe werkt een beeld?'...) op krek dezelfde manier als een theoreticus (een 'nadenker'). Ze articuleren die in een ander medium dan de taal of ze gebruiken de taal op een andere manier dan de theoreticus. Dan kan het helpen dat men geobserveerd heeft - iedere lerende is in de eerste plaats een getuige - hoe een problematiek 'louter theoretisch' wordt behandeld. 'Kan' - want de vertrouwdheid met theorie als praktijk, met het hardop theoretiseren in een klas, is nooit meer dan een mogelijk hulpmiddel bij het artistiek exploreren van één of meer vragen. Men kan altijd andere gereedschapskisten openen, zoals het lichaam ('de eigen intuïtie', de idiosyncratische verdichting van een levensgeschiedenis in onberedeneerbare beslissingsimpulsen) of de dialoog met anderen ('samenwerken': samen creëren, vanuit de onbeheersbare dynamiek van een tussen, een wisselwerking die als een onvatbare derde partner de subjectiviteit raakt en op het spel zet).

Theorie/kunst - Theorie in de strikte zin, dat is een conceptuele monade, een sluitend en daarom zelfgenoegzaam aandoend geheel van begrippen die naar elkaar verwijzen. De concepten impliceren elkaar. Een theoretisch betoog is een zelfreferentieel systeem dat haar omgeving, haar 'buiten' - haar werkelijkheid (en niet die van een andere theorie) - binnensluit in de vorm van abstracte noties en uitdrukkingen. Een theorie is daarom een simulacrum, ze doet alsof ze alles dekt wat voor haar relevant is terwijl ze dat relevantiebereik juist zélf oproept en construeert. Op een analoge manier werkt ook het lukkende kunstwerk. Dat is immers eveneens een monade of zelfbesloten werkelijkheid die doet geloven dat ze een welbepaald 'buiten' op een trefzekere manier representeert. Precies omwille van deze verwantschap is het belangrijk om in een kunstschool als P.A.R.T.S. van meet af aan het onderscheid tussen theoretiseren en kunst (maken) te benadrukken. Theorie heeft een eigen inzet en medium. Ze werkt met concepten en weet die wel of niet op een zodanige manier met elkaar te verbinden dat een sluitende argumentatie ontstaat. De conceptueel ingestelde kunstenaar moet echter overtuigen via een omweg, met middelen die nooit enkel zuiver begripsmatig zijn: beelden, bewegingen, belichting... en al die andere materialisaties van denkoperaties in het domein van het zintuiglijke. Ze maken zichzelf waarschijnlijk (of niet!) als zintuiglijk waarneembare 'percepten' en lichamelijk aangevoelde 'affecten'. 'De artiest creëert blokken van percepten en affecten, maar de enige wet van de creatie is dat het samengestelde zichzelf moet samenhouden' (Gilles Deleuze/Félix Guattari). Concepten hebben een affectieve impact: ze spreken wel of niet aan. Artificieel gecreëerde zintuiglijke vormen of de kunstige neerslag van lichamelijke affecties kunnen aanzetten tot nadenken, reflexiviteit... kortom: tot theoretiseren. Maar er is een autonomie van Theorie en Kunst omdat talige concepten enerzijds, 'percepten' en affecten anderzijds, beide uit zichzelf kunnen en moeten overtuigen. De kunstenaar kan daarom nooit zijn of haar gelijk louter conceptueel halen. Hij of zij moet een vertaalslag doen in een voor het theoretiseren onzuiver domein. Die translatie van 'het denken' is per definitie particulier, contextgebonden, ja uniek. Ze houdt ook altijd een sprong in: geen theorie kan de omzetting denken, laat staan legitimeren. Juist daarom is in de kunstpraktijk de vertaling van een in principe te conceptualiseren probleem in een reeks 'percepten' en/of affecten een letterlijk decisief moment. Daartoe, vooral daartoe, moeten theorielessen sensibiliseren. Je kan aankomende kunstenaars nadenkendheid bijbrengen, hen wijzen op de complexiteit die besloten ligt in eenvoudige woorden als communicatie, emotionaliteit, individualiteit, kunst... Maar je moet hen ook altijd laten zien dat denken en kunst maken, loutere conceptualisering en zintuiglijk denken, verschillend werken en een verschillende finaliteit hebben. Het komt er vooral op aan te tonen dat de spanning tussen theorie en kunst op vele manieren kan worden bespeeld. Daarom is de traditie van de conceptuele (dans)kunst slechts één mogelijkheid om een reflexieve kunstpraktijk gestalte te geven.

Het boek 10 jaar P.A.R.T.S. zal op de 'Evening for P.A.R.T.S.’ worden voorgesteld.