Theater en politiek

Eén stuk, twee stemmen

The Salt of the Earth 1 Jan 2001Dutch

item doc

1.

Wie spreekt?
Wie problematiseert? (En met welk recht?)
Wie is er aan het woord wanneer de relatie tussen theater en politiek wordt gethe- matiseerd?
Een afstandelijk observator? Of een in alle betekenissen van het woord betrokken waarnemer?
Hierna laat ik twee stemmen aan het woord. Ze sporen met twee onderscheiden sociale posities, die van socioloog en die van cultuurcriticus. De socioloog spreekt in 'platte tekst', de cultuurcriticus in 'italic'.

2.

Politiek als theater, dat is het voorstellen (de representatie: de communicatie) van politieke beslissingen als niet-politieke beslissingen. Aan deze paradox zijn we onderhand volkomen gewend geraakt. We vinden het stilaan vanzelfsprekend dat economische criteria, zoals bijvoorbeeld publieksbereik, de dienst uitmaken binnen de politiek: 'het is toch evident dat theaterhuizen en gezelschappen naar een zo groot mogelijk aantal toeschouwers streven'. Precies deze veronderstelde evidentie is problematisch. Beleidsmakers doen altijd weer opnieuw alsof ze enkel een (economische) vanzelfsprekendheid officialiseren - terwijl juist de beslissing om zich aan een 'verzakelijkt' of neoliberaal beleid te houden een politieke beslissing van formaat kan heten. Politiek die doet alsof ze niet aan politiek doet en enkel 'de wetten van het gezond verstand' volgt = 'neppopulistisch theater'.

3.

Onze maatschappij is functioneel gedifferentieerd. Ze omvat uiteenlopende deelsystemen: economie, massamedia, gezondheidszorg, wetenschap, godsdienst, onderwijs, politiek, recht, kunst,... Het is daarom helemaal niet vanzelfsprekend dat het debat over 'de maatschappelijke rol van het theater' haast uitsluitend in politieke termen wordt gevoerd, f e kan met evenveel recht pleiten voor een discussie over, bijvoorbeeld, de verhouding tussen theater en onderwijs. Of niet soms?

De gangbare premisse luidt dat de samenleving in de politiek haar eenheid, ja haar zelfbewustzijn vindt. De publieke of politieke sfeer - de polis - als kloppend hart van de samenleving waarbinnen de mens zijn bestemming van sociaal wezen waarmaakt: zo zag Aristoteles het reeds eeuwen geleden, al beperkte hij zijn visie nadrukkelijk tot de vrije burgers (voor slaven, vrouwen en kinderen was een heel ander script voorzien). Met dit soort van Oudgriekse gedachten valt onze samenleving al lang niet meer trefzeker te beschrijven.

In een functioneel gedifferentieerde maatschappij is de politiek gewoonweg één zelfstandig domein naast vele andere. De autonomie van het politieke systeem toont zich dan precies in het feit dat daarbinnen - en niet bijvoorbeeld in de kunst - wordt bepaald wat wel, wat geen politiek issue is. Maar ook economie, onderwijs of recht opereren autonoom ('autopoietisch'). Daarom heeft het politieke systeem een hoogst beperkt stuurvermogen. Het is geen centrale cockpit van waaruit je bijvoorbeeld de economie of de podiumkunsten kan dirigeren. Politieke sturing is uiteindelijk niet meer dan het reguleren van randvoorwaarden of, bekeken vanuit het gestuurde domein, het altijd weer opnieuw creëren van irritaties.

De moderne mens is ook geen zoon politicon maar een meervoudig gespleten subject - een dividuum (Peter Fuchs). Niemand van ons bewoont immers nog één enkele maatschappelijke sfeer. We consumeren, we volgen (avond)onderwijs, we lezen de krant, we gaan naar een theatervoorstelling, we beminnen één of meer anderen: we doen heel uiteenlopende dingen en bekleden zo ook tijdelijk een sociale positie in de economie, het onderwijsbestel, het mediasysteem, de kunstwereld of de sfeer der intieme verhoudingen. Als individu staat het ons vrij om ons met één van die partiële rollen sterk te identificeren. De moderne maatschappij vraagt dat echter helemaal niet, laat staan dat ze ons opdraagt om onszelf uitsluitend in de rol van burger te herkennen.

Vanwaar dan die insisterende nadruk op de relatie tussen theater en politiek? Gaat het in dit debat uiteindelijk niet om een maatschappelijk onmogelijke poging tot restauratie van een wel heel belegen denkkader?

4.

Theater politiek, dat is:
- de altijd geleverde interne strijd rond de grenzen van het kunstsysteem, rond de vraag wat wel en wat geen (of hooguit een beetje) erkenning verdient;
- de indirecte regulering van de strijd om 'het theatertheater' (de legitieme podiumkunst) door commissies en politici;
- de verkleving van veldinterne en politieke belangen: de uitkristallisatie van een informeel beslissingsnetwerk.

5.

Het theater bezit per definitie een maatschappelijke relevantie. Het hoeft die niet ook nog eens per se te gaan bewijzen door voorstellingen te maken over sociale problemen of voor welbepaalde doelgroepen zoals jongeren of allochtonen.

De kunst - en a fortiori ook het theater - communiceert, en dat op een specifieke manier ('esthetisch'), conform een particuliere code of tweedeling: een voorstelling is mooi of lelijk, ze lukt of mislukt. Als compacte communicatie maakt ieder kunstwerk deel uit van de maatschappij. Het staat niet buiten, laat staan tegenover de maatschappij: alle esthetische communicaties spelen zich binnen de maatschappij af. Want hoe anders de maatschappij te begrijpen dan als het gedurig vernieuwde, onvoorstelbare geheel van communicaties op een welbepaald ogenblik?

Kunstwerken, en dus ook theatervoorstellingen, kunnen andere communicaties kritisch 'bespelen'. Het theater kan een plaats zijn om de dominante communicatie ter discussie te stellen: het kan tegen-beelden ensceneren, beelden die ons iets laten zien van bijvoorbeeld de reële complexiteit en ambiguïteit van het leven onder aan de sociale ladder. Zo'n theatrale meta-communicatie verhoudt zich kritisch tot de vigerende doxa, tot de stereotypen en clichés die zowel ter rechter- als ter linkerzijde van het politieke spectrum de ronde doen.

Ook een zich kritisch gebarende theatervoorstelling ontsnapt niet aan haar eigen autonomie, haar inbedding binnen het maatschappelijk verzelfstandigde domein van de kunst. Zoals ieder kunstwerk zal ze in de eerste plaats als esthetisch meer of minder gelukt worden beleefd: het is goed of slecht theater, een interessante of vervelende reproductie van het kunstsysteem. Theater is voor alles spraakmakend als theater: kunst is kunst is kunst, en dat blijft ook zo wanneer de podiumkunst zich kritisch opstelt. Voorbij dit primaat van de esthetische code bevindt zich ofwel de vrijetijdsindustrie (met haar code 'fun - no fun'), ofwel de hybride van het 'socio-artistieke' (dat zich vanwege haar vaak sterk belerende karakter in de eerste plaats aan het onderwijssysteem committeert).

Goede theatervoorstellingen die ook nog tegen-beelden tonen, dragen bij tot het democratisch gehalte van ons politieke systeem. Voor dat bestel is pluraliteit een must: er moet een voldoende grote variabiliteit aan meningen en opvattingen zijn. Daarom is het vanuit democratisch oogpunt een goede zaak wanneer vanzelfsprekend bevonden 20 beelden ter discussie worden gesteld. En dat dan liefst zonder enige aanspraak op 'Waarheid': geen ouderwetse ideologiekritiek, maar eenvoudigweg het besef dat complexiteit of variabiliteit voor een democratische openbaarheid en meningsvorming cruciaal zijn. Langs de weg van een gelukte esthetische communicatie andere mogelijkheden, 'differente' - afwijkende: 'para-doxale' - beschrijvingen ensceneren: het volstaat. Het is al heel wat. 'Politiek theater', dat is gewoon een esthetische communicatie die ingaat tegen de impliciete consensus die zo vaak het spreken of schrijven regeert. Of ze ook een groot publiek bereikt, is van minder belang dan het principieel openhouden van de mogelijkheid om kritisch (versta: complexiteitsverhogend) te communiceren.

6.

Lang niet alle communicatie, maar wel een flink deel ervan, wordt door onze maatschappij in welbepaalde banen geleid; richting politiek, recht, wetenschap, onderwijs,... Of richting kunst.

De communicatieve uniciteit van de esthetische communicatie maakt kunst maatschappelijk onvervangbaar. Binnen het kunstsysteem wordt conform een specifieke code gecommuniceerd en geobserveerd, en zo een wijze van communiceren gerealiseerd die nergens anders in onze moderne maatschappij plaatsvindt. Maar functionele differentiatie betekent altijd ook de wederzijdse geslotenheid van recht, politiek, wetenschap of kunst voor elkaar. Zelfs een kritisch kunstwerk kan daarom nooit direct op de politieke communicatie - op het communiceren van collectief bindende beslissingen - ingrijpen.

Politiek en kunst zijn kortom gescheiden werelden, van elkaar gedifferentieerde sociale systemen. De politieke wereld neemt ongetwijfeld bindende beslissingen met een soms verreikende impact voor het theaterbestel. Het gaat dan over erkenningen, subsidies, de renovatie van bestaande huizen of de bouw van nieuwe theaterzalen. Politieke beslissingen reguleren inderdaad het institutionele kader waarbinnen voorstellingen kunnen worden gemaakt en getoond. Dat is verre van onbelangrijk. Maar het theater zélf blijft - één enkele incidentele uitzondering daargelaten - buiten schot: wat binnen het door hen gereguleerde kader zoal wordt geënsceneerd, interesseert het gros der politici niet. De meeste theatermakers kunnen zich zeer wel vinden in deze beperkte politieke belangstelling voor de inhoudelijke kant van hun bezigheden. Ze willen gewoon goede voorstellingen maken binnen een liefst professioneel kader.

Theater (kunst) communiceert alles bij elkaar genomen erg vaak over de maatschappij, en dat niet zelden op een kritische wijze. Het stelt man- en vrouwbeel21 den ter discussie, zet the inner circle van de politieke elite te kijk, of irriteert de ingesleten denkbeelden over liefde en emotionaliteit. Het politieke systeem neemt dat allemaal weinig ernstig: het beschouwt de kunst niet als een voor haar relevante observator van de maatschappij, en a fortiori ook niet van het politieke bestel. Dat mag weinig verwonderen: in de moderne maatschappij hebben de massamedia de publieke meningsvorming of openbaarheid haast totaal gemonopoliseerd. Als politici en partijen willen observeren hoe ze in de maatschappij worden geobserveerd lezen ze de krant, en niet een theatertekst.

7.

Theaterpolitiek, dat is
- de regisseur als koning, met een hofhouding die hij handig manipuleert, de strijd tussen 'sterren' en 'bijrollers', de seksuele uitbuiting van mannen door vrouwen,... (de machtsverhoudingen binnen een gezelschap);
- de zakelijk leider die, na meer of minder ruggespraak met de artistiek leider, vecht voor 'de afzet' van 'het product' en daarvoor - zoals het heet - over lijken gaat: deals sluiten, lobbyen, dreigen,... (de theatermarkt als arena met winnaars en verliezers);
- de PR-verantwoordelijke die de potentiële toeschouwers met een mix van infotainment en huispropaganda bestookt (de macht van de gewilde desinformatie);
- het gecoördineerd handelen van regisseur, zakelijk leider en PR-verantwoordelijke met het oog op een voorstelling 'die wel moet verkopen' (macht = marktaandeel);
- de politieke bekrachtiging van dit alles.

8.

"Macht is niet iets wat in de politiek ook voorkomt, het is simpelweg de kwintessens van de politiek" (Niklas Luhmann). Als het theater dit politieke machtsspel hardop thematiseert, stuit het noodzakelijkerwijs op haar eigen grenzen als representatie-dispositief. Dat heeft alles te maken met de manier waarop het theater over de maatschappij communiceert.

Op een podium wordt de maatschappelijke realiteit noodgedwongen vereenvoudigd tot twee of meer mensen die met elkaar praten, dus tot interactieverhoudingen. Het theater reduceert de politieke sfeer dan ook tot machtige individuen en hun hofhoudingen: het komt nooit helemaal los van de voormoderne politiek van vorst of soeverein. Niks dossiers of papier, weg ministeries en verkiezingen, en nergens een Europese onderhandelingstafel. Als het over politiek gaat, tovert het theater ons nog altijd een wereld voor waarin ofwel sterke koningen of presidenten de dienst uitmaken ofwel machtige politici scenisch onzichtbare troepen commanderen. Het getoonde mag dan misschien hyperkritisch zijn, het doet nooit recht aan de complexiteit van de hedendaagse wereldpolitiek.

Als representatie- of communicatiedispositief kan het theater nooit een juist, laat staan een waar beeld van onze maatschappij aanmaken. Ze moet die immers onophoudelijk verkleinen, tot ze past binnen de ruimte van een modaal podium. De werking van macrosociale domeinen als het politieke systeem, wordt daarom vereenvoudigd tot de voorstelling van een groepje keuvelende of ruziënde mensen. De podiumkunst reduceert de samenleving kortom noodgedwongen tot een huiskamer, een eeuwig aanslepend gezinsdrama. Ze kan onmogelijk de suggestie ontwijken dat communicatie synoniem is met interactie, en de maatschappij dus altoos en overal uit intermenselijke verhoudingen bestaat.

Als het de maatschappij thematiseert, stoot het theater al snel op absolute grenzen. Als communicatief genre kan het bijvoorbeeld geen juist beeld ophangen van een oorlog of het functioneren van de wereldmarkt. Sociologisch gezien wordt de podiumkunst kortom gekenmerkt door een onophefbaar tekort aan theatraal voorstellingsvermogen. Een beetje intelligente theatermaker weet dat natuurlijk zelf ook wel. Als het stuk over oorlog of wereldpolitiek handelt, zal hij precies dat tekort tonen. (Ik denk in dit verband bijvoorbeeld aan de wijze waarop Jan Lauwers 'zijn' Needcompany het beruchte vijfde bedrijf uit Shakespeares King Lear liet spelen).

9.

Theaterpolitiek, dat is
- de gevestigden die met de meeste overheidscenten aan de haal gaan: de groten worden nog groter (het Mattheus-effect);
-  de middenmoters en, nog meer, de debutanten of onorthodoxen die elkaar verketteren in het gevecht om de overblijvende middelen 'het ressentiment van de armen';
- het selectief opnemen van niet-gevestigden door de gevestigden, die zo ook hun 'open geest' bevestigd, en hun hoge subsidies gelegitimeerd weten, 'de macht om te coˆpteren'.

10.

Ten slotte - de onvermijdelijke verwijzing naar Bertolt Brecht. Een enkel citaat moge volstaan: "Brecht liet het vochtig wasgoed in de korf van de actrice stoppen om ervoor te zorgen dat haar heup op de juiste manier bewoog, op de manier van een vervreemde wasvrouw. Heel goed is dat; maar het is ook stompzinnig, of niet soms? Want wat in de korf zo zwaar weegt, dat is niet het wasgoed, maar de tijd, de geschiedenis, en dat gewicht, hoe kan dat worden uitgebeeld? Het is onmogelijk om het politieke uit te beelden; het verzet zich tegen elke kopie, juist als men zich eindeloos veel moeite getroost om de kopie steeds waarheidsgetrouwer te maken. In tegenstelling tot het diep ingevreten geloof van alle socialistische kunsten, eindigt de nabootsing daar waar het politieke begint" (Roland Barthes).