Airport Kids - Lola Arias/Stefan Kaegi
Wanneer de staande ovatie na de Duitse première van Airport Kids (HAU Berlijn, 22 okt.) is uitgeraasd, vang ik bij het verlaten van de zaal enkele reacties van toeschouwers op. “Voorstellingen met dieren of kinderen, eigenlijk werken die altijd.” En: “Die kinderen boezemen me angst in, zeker aan het einde, wanneer ze bij wijze van slotstatement een middelvinger opsteken.” Wie zijn die kinderen, die fameuze ‘airport kids’ uit de voorstelling van het regisseursduo Lola Arias en Stefan Kaegi (bekend van Hygiene Heute en Rimini Protokoll)?
Op de buehne staan bagagecontainers voor vliegtuigen, die met een kraan, lopende band of palettenlift verplaatst kunnen worden. Voor de negen kinderen die elk een container hebben aangekleed tot hun persoonlijke optrekje is het als speelgoed, maar dan levensgroot en levensecht. Of ze ook buiten de scène veel tijd in luchthavens doorbrengen, is niet meteen aan de orde – de impact van mobiliteit op hun leven reikt dieper. De niet-narratieve ruimte van de luchthaven symboliseert de onbestemde non-lieu van hun toekomst. Het is een tijd waar ze als kinderen over dromen (“Ik wil astronaut worden en naar Mars reizen!”), maar ook een plek waar ze ‘gedroomd worden’ door anderen. Een voor een stellen de kinderen, tussen zeven en tien jaar oud, hun familie voor. Allemaal hebben ze een gemengde afkomst die over culturen en continenten heen reikt, spreken ze meerdere talen en zijn ze door het werk van hun ouders tijdelijk in Zwitserland aanbeland. ‘Third culture kids’ zijn het, geen migranten maar kinderen die als het ware in een natieloos vacuüm leven. Zijn deze kinderen dan eeuwig op de dool, opgejaagd door de excessen van de globalisering? Of belichamen ze net een vorm van hybridisering waar menig humanist van droomt terwijl hij naar Beethovens Negende Symfonie luistert?
Voor regisseurs als Arias en Kaegi, die verhalen uit het gewone leven ensceneren en politiseren door niet met professionele acteurs maar met ‘ervaringsdeskundigen’ te werken, zijn deze kinderen uiteraard schitterend ‘werkmateriaal’. Ze vertellen over hun reizen, het werk van hun ouders, de internationale school waar ze naartoe gaan, wat ze later willen worden. Tussendoor geven ze een rondleiding in hun ‘huisje’, slepen ze containers af en aan of zingen ze samen een liedje. Of Arias en Kaegi al die verhalen voor zich laten spreken, is nog maar de vraag. Laten volwassenen kinderen ooit de ervaringsexpert van hun eigen leven zijn, als dat al mogelijk is?
Dat allerhande details uit de levens van deze kinderen paradoxen van onze globale conditie reveleren en dus pregnant zijn in politieke zin, is iets wat natuurlijk tot op zekere hoogte gebeurt ondanks henzelf. In Airport Kids is het lied van de internationale school veelzeggender dan de wat flauwe hints naar het politiek-correcte discours over sigaretten, gezondheid en reclame. De ouders van enkele kinderen werken weliswaar voor Philip Morris, de interpretatie van hun verhalen lijkt hier toch sterk opgedrongen door Arias en Kaegi. Interessant zijn dan ook elementen die niet nadrukkelijk worden gethematiseerd, zoals het klassevraagstuk – zo zijn de airport kids geenszins allemaal diplomatenkinderen. Als de kinderen vertellen over hun toekomst en twee meisjes respectievelijk tennisspeelster en soldaat willen worden en vervolgens met de gepaste attributen over de scène paraderen, krijg je een ongemakkelijke verstrengeling van geweld en naïviteit.
Afgezien van de expliciete perspectiefkeuze laten Arias en Kaegi een en ander graag in het midden om de suggestie te laten werken. Maar ondanks de verschillen drukt de sociologische categorie van de third culture kids de individuele parcours op de buehne toch al te vaak in een mal. Ja, wie zijn deze kinderen eigenlijk? Zichzelf? Projecties van volwassenen – in het echte leven, in theoretische studies, in het theater? Aan het einde van Airport Kids mogen ze allemaal een punknummertje opvoeren, om hun eigen verhaal en toekomst te claimen, om de onbezonnen en duistere kant van de dromen van de volwassenen te laten zien. Al lijkt ook dat weerom een fantasma, maar dan als een obsceen gebaar teruggekaatst naar de toeschouwers in de zaal. De theatrale politisering van het kind in globale tijden brengt vele paradoxen met zich mee, en die laten Arias en Kaegi graag als een open einde nazinderen.
Kinderen zijn charmant en ontwapenend, maar ‘werken’ voorstellingen met kinderen daarom altijd? Airport Kids roept interessante discussies op, maar is het ook een goede voorstelling? Als amateurs zijn de kinderen vaak slecht verstaanbaar en leveren ze een nogal vlakke performance af – overigens is dat in de voorstellingen van Rimini Protokoll met volwassen amateurs zelden anders. Een zorgvuldig dramaturgisch kader en handige enscenering is wat een en ander op dreef houdt, en op dat punt worden de voorstellingen van Stefan Kaegi stilaan toch al te formulaïsch. Sterker: zijn poëtica van de ervaringsdeskundige stoot op een grens die hij niet wil thematiseren om zijn werk op een nieuw spoor te zetten. De buitenstaanderspositie die een politieke lezing van de ervaringsdeskundigenverhalen mogelijk maakt, wordt telkens strategisch gemaskeerd. Dat laat een zekere suggestie van authenticiteit toe, maar moet ons vooral reminiscenties aan een superieur regisseursperspectief doen vergeten.
Door stug vast te houden aan die poëtica heeft Stefan Kaegi al spannend theater gemaakt en ontegensprekelijk zijn niche gemarkeerd in het internationale theater, maar zich als maker ook in een erg statische positie gemaneuvreerd. Indien het creatieproces met kinderen in Airport Kids al noemenswaardig zou verschillen van een met ex-Sabenawerknemers (in Sabenation, 2004) of met Zwitserse verzamelaars van modeltreintjes (in Mnemopark, 2005), dan vertaalt zich dat niet in de uiteindelijke voorstellingen. Wie we in die stukken met andere woorden nooit leren kennen is de kunstenaar of regisseur als ervaringsexpert. De kunstenaar als politiek subject die zijn positie verheldert. En de kunstenaar die als maker een traject aflegt. Die dubbele blinde vlek is in Airport Kids plots onmiskenbaar, omdat het tegendeel ervan in het oog springt: de kinderen reveleren de kwetsbaarheid van de ervaringsdeskundige. Niet zozeer de kwetsbaarheid van de amateur die soms klunzig overkomt, wel die van personen waarvan verlangd wordt dat ze politiek theater maken ondanks zichzelf. Die knoop mag dan al aan de kern van het werk van Arias en Kaegi (en Rimini Protokoll) raken, hij is esthetisch en ideologisch te complex en delicaat om telkens weer met dezelfde simpele vormformules te lijf te gaan.