Lilia Mestre - (G)hosts
“How much myth do we build into our experience of time?” Deze woorden van Don DeLillo weerklinken in het theater terwijl de bühne wordt afgesloten met een wit gordijn, dat af en toe zal wapperen als een laken. Hoeveel mythe laten we toe in ons leven? Van hoeveel mythe zijn we ons bewust? En welke mythes?
Verwijzend naar Avery Gordons sociologische studie Ghostly Matters benadert André Lepecki het spookachtige als een kritische agent werkzaam aan de uiterste randen van de maatschappelijke en culturele intelligibiliteit, als souffleur van een aangescherpt bewustzijn, een alternatieve zintuiglijke modus – zelfs van “a whole new epistemology and a radical politics of experiencing. The latter has important consequences for the aesthetic experience, moving away from notions of plot and meaning, and into modes of experiencing sensations and atmospheres. (…) Such capacity to experience what should not belong to experience proper should not be confused with any sort of hysteria or histrionics. It is just a mode of composing perception initiated by the ghostly.”
Het is een gepast citaat uit het programmablaadje van (g)hosts, zij het dat de Brussels-Portugese choreografe Lilia Mestre niet terugschrikt voor ‘oneigenlijke’ manifestaties van het spookachtige, die uiteindelijk toch een goed deel van onze culturele verbeelding uitmaken. Niet het pathologische maar het histrionische trekt haar aan – we bevinden ons tenslotte in het theater. En inderdaad, wat valt er eigenlijk te tonen of zeggen over die plek waar het spookachtige gewaardeerd wordt om wat het is? De onzichtbare structuren en verlangens die het samenleven schragen zijn nog steeds Mestres grote thema en sommige van haar motieven en strategieën om die bloot te leggen zijn onderhand vertrouwd – slow motion, entropie, discursief afval, clowns. Maar wat (g)hosts eigenzinnig, boeiend en, jawel, spookachtig maakt is de hybride vorm die een dansvoorstelling koppelt aan een hoorspel en een radio-uitzending. Luister!
Het is pikdonker in het theater en er gebeurt niets. Behalve dan de vele gedachten die door het hoofd schieten – zullen we ooit ophouden onze eigen stem te horen? Op de scène echter, is het stil. En voor een tijdje gebeurt er niets. Plots verschijnt een lichtbundel die de ruimte verkent en weerklinkt een stem: “Hello? Hello? Are you already there? I know you can hear me. I’m ready!” Nog steeds gebeurt er niets. Of beter: er is niets te zien of te horen, laat staan dat er zich iets openbaart. Daarvoor is ongetwijfeld meer tuning in vereist – al zal in (g)hosts uiteindelijk mogen blijken dat er inderdaad niets te zien, te horen of te ontdekken valt. Maar onderweg laten zich toch enkele illusies en hun deconstructie koesteren.
Nu gloeit er toch een zwak, wit schijnsel in de duisternis. Terwijl het licht langzaamaan toeneemt, tekenen zich enkele lijnen af, twee figuren, dan twee skeletten die een spiegeldans uitvoeren. Die trage contemplatieve dans wordt ondersteund door een soundtrack die doorheen de tijd reist, zowel modernistische muziek als elektronica omarmt en een sfeer van mysterie en science fiction evoceert. Om vooraan te eindigen, nu in het volle licht. We zien twee vrouwen (performers Lilia Mestre en Michel Yang) in zwarte pakjes bekleefd met witte tape, die zich vlot laat verwijderen. Ja, we bevinden ons tenslotte in het theater: wat je ziet is niets dan opgezet spel, toch? Maar de proloog heeft ons gestemd en ons uitgenodigd deel te nemen aan een spiegeldans met onze gedachten, bewegend voorbij het visuele naar het akoestisch imaginaire, geleid door onze oren.
Michel Yang kondigt (g)hosts aan, een wekelijks radioprogramma “about the other side.” Haar lichaam lijkt in een bezeten toestand, maar Yang gaat onverstoord verder met presenteren, na een korte waarschuwing aan de luisteraars. Alle ingrediënten zijn aanwezig, hun constructie is duidelijk. Maar (g)hosts stuurt geenszins aan op transparantie: hoewel het allemaal overduidelijk ‘nep’ is, draait de theatrale constructie toch behoorlijk vreemd en verwarrend uit. De voorstelling blijft transformeren en neemt je op een trip door een effectieve geluidsdramaturgie (in samenwerking met David Elchardus), die vertrekt van Orson Welles’ hoorspel The Black Museum (1951). Beeld en geluid ontwikkelen zich naast elkaar, de taal is meestal losgekoppeld van de lichamen die haar uitspreken, teneinde de akoestische verbeelding vrij spel te geven. Wanneer en hoe de vele transformaties zich nu precies voltrekken – zowel op de scène als in je eigen perceptie – is zelden duidelijk.
We volgen bezochte lichamen, verstomd hoewel hun lippen op en neer gaan. Ze worden bewogen door energievelden, geplaagd door tics en zenuwtrekkingen – niet meer dan aanzetten, het bewegingsmateriaal ontwikkelt zich nooit tot een demonologie à la Meg Stuart. Deze lichamen zijn hosts, ze hebben hun oren gespitst tot antennes. Een kleine radio wordt op de bühne geplaatst, zodat we het programma kunnen volgen terwijl er luisteraars inbellen. Meer stemmen vullen het theater. De performers construeren nu een verlaten woonkamer rondom de radio, om die vervolgens weer nauwgezet te deconstrueren in slow motion. De scène doet aan als een verwelkend stilleven, een memento mori. Wanneer Mestre uiteindelijk het snoer van de radio uittrekt, is de magie verbroken en het onechte karakter van de scène weerom duidelijk – hoewel we natuurlijk al lang wisten dat het radioprogramma vooraf opgenomen was.
En toch is de deconstructie van de machinerie niet meteen rustgevend, omdat het geluid zich intussen over het gehele theater heeft verspreid en via onze oren sluipwegen naar onpeilbare dieptes heeft gevolgd. De weinige transformaties die je op het spoor komt in de atmosferen die (g)hosts oproept, dekken ternauwernood een menigte aan gebeurtenissen, ervaringen en herinneringen af die zich nauwelijks of niet laten traceren. Afgestemd en bewegend doorheen een alternatieve zintuiglijke ruimte zullen we altijd te laat komen om dat spookachtige ruisen vast te pinnen en zorgvuldig te beluisteren – of het zich nu elders dan wel in onszelf ophoudt. Het geluid herinnert ons aan de heteronome aard van onze subjectiviteit, cirkelt rond de dove vlek van het sonore cogito, en die is unheimlich. Met Peter Sloterdijk: “Aandacht voor innerlijke stemmen en klanken betekent pure Erschütterbarkeit – beschikbaarheid voor aankomende akoestische presenties; daardoor bekom ik geen fundament, maar ben ik aan hun weerklinken onderworpen. Wie naar de stem van het denken luistert, is in een altijd reeds door anderen tot beven gebrachte sfeer ondergedompeld.”(1)
“How much myth do we build into our experience of time?” Een wit gordijn wappert en beeft – spookachtig, jawel! (g)hosts buitelt naar het groteske en is nu helemaal klaar om er een feest van te maken, aangespoord door een heuse show van licht en muziek. Spektakel om het gat af te dekken! Twee gemaskerde clowns bewegen spastisch op en neer voor het gordijn en verscheuren daarbij vooraanstaande kranten – sterkhouders én aandeelhouders van dat al te humanistische verlangen naar een omvattende en transparante kijk op de wereld waarin we leven. Mythes, verklonterd en volgestouwd met onze eigen verlangens.
Yang neemt haar masker af, herinnert ons eraan dat we nog steeds on air zijn, beëindigt het radioprogramma en doet ons voor een afsluitende 1’37” luisteren naar het gedicht Aliens van Charles Bukowski – die vooral bijzonder goed blijkt te weten waar hij niet naar zichzelf moet zoeken. En dan is het weer pikdonker in het theater.
(1) Peter Sloterdijk, Der ästhetische Imperativ. Schriften zur Kunst, Hamburg, 2007, p. 68