Hedendaagse kritische lichamen

Gelezen: Laurence Louppe, Poétique de la danse contemporaine - la suite

TM 1 Feb 2008Dutch
TM, jg. 12 nr. 1, febr. 2008, p. 62

item doc

Weeral een boek over dans, en dan nog wel een dat zich zelfbewust La suite noemt – wat zowel ‘suite’ als ‘vervolg’ betekent. De vooraanstaande Franse danstheoretica Laurence Louppe doet haar omvattende poëtica van de dans uit 1997 nog eens dunnetjes over, maar een verschil maakt ze ditmaal niet. De idee van de poëtica (deel één) was een referentiekader aan te bieden dat achteloze toeschouwers toelaat te navigeren in het sterk versplinterde veld van de hedendaagse dans, teneinde via continuïteit diepere inzichten en ervaringen op te wekken. Het vervolg borduurt daarop verder, maar als een catalogus van hedendaagse productiepraktijken, met name van dansmakers die ‘kritische lichamen’ ensceneren. Louppe scheert erg oppervlakkig over het huidige danslandschap en verlustigt zich in het eindeloos aaneenrijgen van citaten, wat het boekje eerder opsommerig maakt dan treffend in zijn beknoptheid. De korte, associatief opgebouwde hoofdstukken geraken zo een na een verstrikt in het versplinterde veld dat ze trachten te analyseren. Waar wil Louppe naartoe?

Niet enkel de discursieve lading van voorstellingen, maar ook het ‘gebabbel’ onder choreografen en dansers verdient aandacht: “Die gesprekken voeden eveneens een gedeeld referentiekader en dragen bij aan het delen van een geheugen en een cultuur. Die ‘cultuur’ in de antropologische zin van het woord voedt zich met een Geschiedenis (van de dans, van de kunst), met herinneringen aan dansers, aan danservaringen, aan de intieme band met het lichaam. (…) Dat spreken over dans zal zich beetje bij beetje, naar ik hoop, verstaanbaar kunnen maken door infiltratie in het dominante culturele discours.” (p. 64) Louppes opvatting herinnert aan Foucaults genealogie: kritische historische arbeid die grote verhalen openwrikt en onverwachte sporen en verbanden openlegt via aandacht voor details en praktijken allerhande. Het onderzoek van Louppe is geenszins systematisch, evenmin een diepte-onderzoek naar een beperkt corpus, maar vertrekt vaak vanuit haar persoonlijke archief en ervaringen. Haar interpretaties zijn eigenzinnig omdat ze de choreografische praktijk als uitgangspunt nemen, haast ondanks de vloed aan theoretische referenties. Ideologisch schemert Louppes feminisme door in een overtuigd differentiedenken en anti-essentialisme.

Qua geschiedschrijving onderzoekt Louppe de these dat de generatie dansmakers die de voorbije vijftien jaar opstond, eenzelfde radicaliteit in haar mars heeft als de moderne dans in de jaren 1930, en de Amerikaanse choreografen van de jaren 1960-70. Aangezien Louppe vooral Franse choreografen behandelt (onder meer Alain Buffard, Jérôme Bel, Xavier Le Roy, Christian Rizzo, Myriam Gourfink en Boris Charmatz) is dat een erg interessant uitgangspunt. Cunningham is namelijk alomtegenwoordig in het Franse dansonderwijs, terwijl ook de artistieke dialoog met (post)Judson-kunstenaars en hun nalatenschap er zeer levendig is. Louppe creëert perspectief door uitgebreid in te gaan op werk van Amerikaanse choreografen die vandaag nog actief zijn (Trisha Brown, Steve Paxton, Lisa Nelson, Anna Halprin, Simone Forti), maar komt er te weinig toe om de verschillen met de jongere generatie te duiden, zowel esthetisch als ideologisch.

Concreet bouwt Louppe haar associatieketens op rond enkele productiewijzen. Partituren ziet ze in relatie tot grenzen en mogelijkheden, inwendige trajecten, het leesbaar maken van processen, tasks en objecten als partituur. Verwantschap met beeldende kunst is een weerkerend thema. ‘Présence’ wordt gedacht als een reeks technieken die performers op de scène ontwikkelen om een imaginair lichaam en een zienswijze met hun toeschouwers te delen. Invisibilia, heterotopieën, het lichaam als cartografie. Of ‘protochoreografie’: ongeziene choreografische momenten, spontane organisatievormen, composities die op de rand van het zichtbare balanceren. Denk bijvoorbeeld aan het gedrag van voetgangers in de stad, met het lichaam als getuige van ruimtelijke en sociale organisatievormen. Uitdagende concepten, maar ze zijn slechts schetsmatig uitgewerkt.

Louppes discours engageert zich expliciet met choreografen die ‘kritische lichamen’ op de planken brengen. “Een kritisch lichaam, dat is de kunstenaar die zich van zijn lichaam bedient om gedachten over de wereld te ontwikkelen. Dat is het heroverwegen, uitgaand van de beweging van elke werkwijze (niet-beweging incluis). Dat is een lichaam dat de gebruikelijke schema’s van zelfrepresentatie dwarsboomt. (…) Dat is een lichaam dat de productiewijzen van het spectaculaire bevraagt, vertrekkend vanuit de ervaring van het lichaam zelf.” (p. 9) Hier zit een sleutel tot het gehanteerde catalogusprincipe: lichaamservaringen en -representaties zijn met specifieke praktijken en technieken verbonden en daarom niet te veralgemenen. Met de versplintering celebreert Louppe ook een veelheid aan imaginaire lichamen en omarmt gretig de grensvervaging tussen rollenpatronen, genres, culturen en soorten, die ons – naar Donna Haraway – zowel met plezier als een verantwoordelijkheid opzadelen. Die postmoderne waarheid is echter een mager excuus voor Louppes oppervlakkige schrijftrant.

 

Laurence Louppe, Poétique de la danse contemporaine. La suite, Brussel: Contredanse, 2007, 180 pp., ISBN 2-930146-27-3. www.contredanse.org