Dwangmatig ronddolen

Financieel-Economische Tijd 4 Mar 2000Dutch

item doc

Een titel als ‘L’autre et moi’ roept een hoop associaties op, vooral omtrent identiteitskwesties. Maar er is ook het Andere (met hoofdletter) dat doorheen kunst en filosofie spookt. De twee versies zijn meestal op een of andere manier verknoopt, ook in het duet van de Franse Taiwanees Lin Yuan Shang en de Zwitserse Anna Huber dat donderdag op het festival Beweeging 6 te zien was. In de zoektocht naar een ruimte voor zichzelf, en via die weg naar een ontmoetingsruimte met hun tegenpartij, hebben beide dansers te kampen met enkele drempels die van hogerhand bemiddeld lijken te zijn. Ook voor de choreografie blijken de drempels echter te hoog, waardoor het stuk meermaals in elkaar zakt.

Bij de aanvang hebben beide dansers alvast een grondig identiteitsprobleem. Elk weggedoken in een hoekje van de scène, ver van elkaar, zitten ze wat te frunniken aan hun ledematen. Doe daarbij de groezelige witte pakjes, en het beeld van een ouderwets gesticht waar gekken zijn opgesloten in hun eigen dwangmatige gedrag, alsook in kale ruimtes, is niet ver weg. Toch is ‘L’autre et moi’ in de eerste plaats een abstract stuk, waarbij die bizarre handelingen, bewegingen en gebaren aanleiding geven tot een bewegingsonderzoek, maar ook tot het uitwerken van een betekenisstructuur.

Twee elementen die namelijk samengaan in de opbouw van de dans zijn een soort ritualisering – zeg maar een imaginaire ruimte – en een markering van de ruimte. In het laatste herkennen we het typische bewegingsidioom van Huber – enkele jaren geleden hier te zien met ‘In zwischen Räumen’. Met korte, hoekige bewegingen plooien de dansers hun leden over en door elkaar. Ze liggen eigenlijk voortdurend in de knoop, maar op zo’n doordachte wijze dat de grotesk aandoende verkenning van het eigen lichaam reeds samengaat met een symbolische duiding van elk plekje. In een tweede beweging plooit het lichaamsoppervlak en zijn grillige canon zich naar buiten, waarbij de lichaamsruimte een groter persoonlijk territorium wordt.

Tot daar het deel ‘moi’, zou je denken, maar de toenadering van de twee dansers duurt nog het grootste deel van het stuk voort. Bij elke steelse blik, letten beiden nauwgezet op hun eigen ruimte niet te overschrijden, en voeren daarbij steeds weer het spel van markering uit dat niet minder dwangmatig is dan het uitgangspunt, zij het met meer structuur en doelgerichter. Elke speelsheid is daarbij zoek: de bewegingen zien er dan wel best grappig uit, de symbolische lading is zo groot dat het sérieux eraf druipt. Er staat precies teveel op het spel.

Die onmacht om vrijer met het gegeven om te gaan doet de voorstelling echter geen goed. Het dansidioom is te beperkt om er een langgerekte boeiende kijkervaring van te maken, zodat de spanning al snel zakt. Er zijn nochtans enkele aanzetten die een nieuwe input kunnen geven, zoals het oplichten van vierkanten op de vloer. De eilandjes worden echter te weinig aangewend om de persoonlijke ruimte te verbinden met de ruimte van de bühne. Het individuele leed wordt niet echt omgezet in een beklemmend podiummoment.

Alle heil moet dan komen van de uiteindelijke ontmoeting tussen Huber en Shang, maar dat is een farce, een serieuze stijlbreuk – ineens is er plek genoeg om een verhaaltje te lezen. In de poging elkaar aan te raken voeren beiden plots een scène op die het voorgaande behoorlijk banaliseert en niet weet te kiezen tussen opdrijven van spanning en ontlading. Het blijft echter bij een poging, waarna het hele proces nog eens overgedaan wordt. Uiteindelijk komen de twee plots op een als vanzelfsprekende wijze samen, en gaat hun gebarenspel over in een choreografisch schema.

Weerom werkt de dans niet goed, alsof hij lijdt onder de onmogelijke ontmoeting van twee individu’s. Even later dolen de dansers inderdaad nog als robots rond, eindeloos dezelfde figuren herhalend – de ander die ze omarmen is de ruimte. We zouden nog een stukje kunnen filosoferen over het schijnbaar noodzakelijke samengaan van de inhoud met een gebrek aan vormontwikkeling, maar de dramaturgie geeft daar toch niet echt aanleiding toe. Sterker, precies die voortdurende relatie tussen het rituele vormgebruik en de betekenis daarvan wordt weinig geëxpliciteerd. De onmacht om relaties in de ruimte te ontplooien is helaas ook een choreografische onmacht, en daartegen is de weinige présence van de dansers niet opgewassen.