Programmatekst voor 'Performance'

Programme note 1 Jan 2000Dutch

item doc

Contextual note
Deze tekst werd geschreven voor de brochure van 'Performance', de voorstelling van Marc Vanrunxt die in 2000 in première ging
“But what is it?” (neo tot morpheus) “This figure is The Grid” (rosalind krauss tot de avant-garde) “Ik verklaar zonder omwegen doodeenvoudig dat ik het bestaan van God aanneem. Maar daar moet wel het volgende bij worden opgemerkt: als God bestaat en als hij werkelijk de aarde geschapen heeft, dan heeft hij de aarde geschapen volgens de euclidische meetkunde zoals wij heel goed weten, zodat de menselijke geest slechts begrip heeft van drie ruimtelijke dimensies. Ondertussen waren er en zijn er zelfs tegenwoordig wiskundigen en filosofen, waaronder niet de eerste de beste, die betwijfelen dat het hele universum - of nog ruimer - het hele bestaan slechts is geconcipieerd volgens de euclidische wiskunde. Ze durven zelfs te fantaseren dat twee evenwijdige lijnen, die volgens Euclides elkaar op deze aarde in geen geval kunnen snijden, misschien ergens in de oneindigheid elkaar wel degelijk snijden. Mijn duifje, ik ben tot de slotsom geraakt dat als ik hier al niet met mijn verstand bij kan, hoe zal ik me dan ooit een godsbegrip kunnen vormen?”

Iwan Karamozow tot Aljosja Karamazow in F. M. Dostojevski’s De Gebroeders Karamazow. reprise: “But what is it?” (neo tot morpheus) “This figure is The Grid” (rosalind krauss tot de avant-garde)

Kozmic Messenger: “We dansen om de code van het universum te breken.”

“Dansen” is altijd al een bijzonder succesrijke, efficiënte metafoor gebleken om het opaque spel van de kosmos naar de aardkorst van het lichaam te vertalen, voor aardbewoners aanschouwelijk - transparant - te maken.
We dansen om de code van het universum te breken: de dans der elementaire deeltjes schijnt ons toe als de dans van de Wu Li-meesters; galaxieën en extragalactische radiobronnen, quasars en pulsars. Tribaal geweld, ragfijn geritmeerd in de dans van een sinoïde: de primal scream van een barend heelal weergalmt in alle geledingen van het dagelijkse dansende leven. De ruis in de oksels van mijn radio, de minimale puls van Detroits Underground Resistance, alles tortelt en koert als baltsende kraanvogels rond het lege, zwarte hart van het universum. De ruimtesonde uit Stanley Kubricks 2001: A Space Odyssey walst op de tonen van Johann Strauss’ An der blauen Donau door een inktzwart Heel-Al. Pende György Ligeti, groot liefhebber van ruis op voor- en achtergrond, in corpore op diezelfde geluidsband aanwezig, geen valse cosmique & danse macabre in diens muzikale meesterstuk La Grande Macabre? Kubrick gebruikt nog meer dansmuziek in zijn space opera: de Gayaneh-suite van Aram Khatchaturian, een sabeldans van inslaande meteorietstenen, kometen als derwisjen en wegstuivende staartsterren - het dreinende delirium van een immer uitdijend heelal, de roodverschuiving die de snelkookpan des Seins uitswingen moet.

The dance is cosmic, de kosmos een arena. (zwart, en vierkant, daar dit het berekenen bevordert)

Dance equals flux, en dat schijnt sinds begin deze eeuw de enige zekerheid die het tijdperk der onzekerheden - niet voor niets bezegeld in de molensteen van de quantumfysica, het onzekerheidsbeginsel (1)l1 - nog in het vaandel kan voeren: dat in de beweging niets anders weerklinkt dan het naakte fatum van het bestaan. Ruim driehonderd jaar post factum en met het verjaren der feiten in ‘t verschiet klinkt Newtons flegmatische, onderkoelde Harmonielehre mij nu als marsmuziek in de oren, en meer dan een strak georchestreerd militair taptoe kon onder de gegeven omstandigheden dan ook niet van het heelal worden verwacht. Tot in een verre uithoek van de wiskunde een bescheiden fluitconcert kwam opsteken - tekenend toch dat de theorie de praktijk hier in de wielen kwam rijden, maar hierover straks meer - en de één na de andere ster een steek liet vallen, het ene natuurkundig fenomeen na het andere uit de maat struikelde en de keurige falanx der feiten in minder dan geen tijd in een onoverzichtelijke chaos werd herschapen. De dans ontsprongen - of beter nog, de dans ontstaat, want hier en nu wordt de allegorie van de dans voor het eerst met weloverwogen doelmatigheid ingeroepen: als de hartslag en de ademtocht van de mars beginnen te stokken en uiteindelijk helemaal tot staan worden gebracht, en het bewegen onvoorspelbaar wordt, als het leven zelf, viraal en krioelend. Wanneer de regelneven, landmeters, galei/slaven/drijvers van het Euclidische universum uitgezongen zijn, steken de dansers de kop op - waar de sterren niet langer bewegen zoals wij dat van hen verwachten en gewoon zijn, zien we hen voor het eerst voor wat ze in al hun werkelijkheid eigenlijk zijn - cosmic dancers. De dans symboliseert alles wat de voorspelling, de controle - de rechtlijnigheid - ontgaat en ontglipt. De dans is de natuur zelf: in de microscopische hoedanigheid van haar ionen, mesonen, neutrino’s en antimateriaal. En op de macroscopische schaal van de onvoorstelbaarheid: traag maar onomkeerbaar als het groter, leger en eenzaam kouder worden van heelder galaxieën.

Laten we even op onze schreden terugkeren - de pijl van de tijd kan niet voor niets omkeerbaar worden gebogen. We openden hierboven met een fragment uit een monument van de wereldliteratuur, luisterden eventjes mee naar de razende monoloog van Ivan Karamazow, en de zwijgzame ontzetting van diens diepgelovige broer Aljosja. Ivan/Dostojevski schetst hier, kort en bondig, de basispostulaten van de non-Euclidische meetkunde - de crisis van de Euclidische meetkunde: de twijfel, het finale failliet van het klassieke parallellenpostulaat. Met andere woorden: we zijn getuige van een discussie over de ontologische staat van de ruimte - een discussie die op het einde van de negentiende eeuw bijlange na niet zo theologisch in de oren klonk als nu. Het geätrofieerde gehoor van de hedendaagse lezer kan zich immers slechts met grote moeite voorstellen hoezeer zo’n ogenschijnlijk louter academische polemiek het publieke debat destijds in de ban hield. Een groot literator, amateur-psycholoog en ongemeen vlijmscherp satiricus die twintig bladzijden van zijn magnum opus inruimt om er de twee protagonisten over de meetkundige voorstelling van de werkelijkheid te laten debatteren! Dit kan maar één ding te betekenen hebben: hoe de ruimte er nu eigenlijk juist uitziet, hoe men haar moet omschrijven en definiëren, of ze oneindig dan wel begrensd en dus exhaustief beschrijfbaar is, welke vorm het universum nu eigenlijk hoort aan te nemen… - ooit waren het vragen die een hele wereld, een heel tijdperk in een houdgreep hielden, vragen die een maatschappij, van boven tot onder en langsheen alle lagen ertussenin, konden verdelen. Existentiële vragen, naar het wezen en het zijn en het wezen van het zijn.

Het verhaal van de Euclidische meetkunde, de aflossing van de wacht door haar non-Euclidische tegenpool, de paleisrevolutie van de negentiende-eeuwse wiskunde, leest als een schoolvoorbeeld van ouderwetse wetenschappelijke suspens. Zoiets als het raadsel van Fermat, maar met eindeloos verder strekkende gevolgen, al was het maar omwille van de invloed die deze crisis op onze ervaring van de ruimte, en dus ook van de werkelijkheid, zou uitoefenen.
Tot diep in het hart van de negentiende eeuw stond het zowel voor de volksmond als voor het wetenschappelijke establishment vast dat wij, aardbewoners, landmeters en -rekenaars, in een Euclidische ruimte leefden: een wereld waarvan de topologische wetmatigheden meer dan tweeduizend jaar geleden door de Griekse wiskundige Euclides voor het eerst als onomstootbaar bewezen - of minstens trannscendentaal a priori - te boek werden gesteld. Om die Euclidische ruimte heel simplistisch, maar daarom niet minder waar of doeltreffend, voor te stellen kunnen we misschien even het legendarische parallellenpostulaat tot de orde roepen: nemen we een rechte a - een lijn die de kortste afstand tussen twee punten x en y aflegt -, en beschouwen we een derde punt z dat buiten die rechte a is gelegen, dan kan er maar één rechte b door punt z lopen die evenwijdig is met rechte a. Met andere, voel- en voorstelbaarder woorden: de Euclidische ruimte - die ook de ruimte was van Newton, dat spreekt - onderscheidde zich door een onbuigzame, in wiskundige wetmatigheden gegoten rechtlijnigheid die voor geen meter van haar halsstarrig lineair traject kon en mocht afwijken: onomkeerbaar recht-door-zee en -voor-de-raaps werd zij geregeerd door de wet van de rechtlijnigheid. Linea recta, en anders niets. Normerend en normaal als de liniaal die, voor het trekken van evenwijdigen en construeren van parallellogrammen en -pipeda, tegen de rechten in de ruimte aan werden gelegd. Eenduidig en ééndimensionaal, monomaan, vlak, rechte hoeken, rechte ruggen, rechte gedachten. “Recht spreken” - rechttoe-rechtaan, en rechtuit spreken, maar ook ius dicere - hoorde zich Euclidisch te gedragen. (Een mens vraagt zich af: hoe kon zoveel rechtlijnigheid ooit worden uitgebroed in de sferische werkelijkheid van ‘s mensens bolle hersenpan?) Zo zag de wereld er ongeveer uit, en zo hoorde die wereld op het papier van de meetkunde te worden bekrachtigd: in duidelijk omschreven en welomlijnde vlakten en vakjes, rechtsgebieden en panoptica’s, vanuit het absolutistische perspectief van de imperiale controle. Alles moest in één oogopslag als recht worden begrepen: waar, goed en schoon.
Om velerlei uiteenlopende redenen - wij geloven namelijk niet dat die dingen zomaar uit de lucht komen vallen - wordt deze vastgeroeste conceptie van ruimtelijkheid in de loop van de negentiende eeuw in toenemende mate op losse schroeven gezet. Eerst subtiel, schoorvoetend, tentatief en voor lege zalen en dovemansoren, want het graf van de Euclidische ruimte wordt aan de rand van de wereld gedolven - fringe mathematics in fringe towns. Totaal onafhankelijk van elkaar, en - belangrijk! - in de romantische onthechting van dit geografisch isolement, beginnen drie wiskundigen elk op hun eigen manier en hun eigen tempo aan de Euclidische voorstellingswereld te sleutelen en haar onleefbaar rigide structuren te ontmantelen. Elk van hen gedoemd op eigen houtje op de “ontdekking” van de non-Euclidische meetkunde stuiten, en daaronder en -achter: een geheel nieuwe, letterlijk en figuurlijk “onvoorstelbare” ruimte - het gekromde universum. Boldly going where no man has gone before en niets nog is wat het lijkt.
In 1816 is Göttingen, behalve een onooglijk tochtgat in de periferie van de eeuw van Europa, de navel van de wiskundige wereld, en Carl Friedrich Gauss de aldaar residerende Olympiër aan wie voor het eerst het visioen van de niet-Euclidische meetkunde verschijnt. Gauss heeft echter alleen maar “intuïtief” begrepen dat het Euclidische model gecorrigeerd, zoniet gedeconstrueerd moet worden; zelf durft hij de theoretische uitdaging van een andere, nieuwe ruimte niet aan. Voor een onderscheiden “topologie” (de “wetenschap van de eigenschappen van meetkundige figuren bij vervormingen waarbij de samenhang niet verbroken wordt,” dixit Van Dale) is het nog te vroeg. Het blijft wachten op het visionaire optreden, eveneens te Göttingen, van Bernhard Riemann: hij zou de onbeperkte ruimtevormen die in de mogelijkheden van de niet-Euclidische meetkunde worden gesuggereerd, een formele wiskundige basis verlenen. Een nieuwe wereld, die om nieuwe wetten krijt. De klok slaat 1854, en verder im Osten is intussen hetzelfde breekpunt bereikt - het baanbrekende werk van de vanuit het verre Russische Kazan opererende Nikolai Ivanovitsj Lobatsjevski, en zijn Hongaarse collega Janos Bolyai, “de eersten die openlijk de autoriteiten van tweeduizend jaar wiskundig onderzoek durfden tegen te spreken en een niet-Euclidische meetkunde construeerden.” Lobatsjevski, naar wie hoogstwaarschijnlijk wordt verwezen in de broederlijke babbel waarmee deze tekst opende, publiceerde zijn revolutionaire bevindingen al in 1826. Het zou echter nog tot de Duitse vertaling van 1840 - Geometrische Untersuchungen zur Theorie der Parallellinien (de Franse vertaling luidde, nog profetischer, Géométrie Imaginaire…) - duren vooraleer zijn pionierswerk onder Europese geestesgenoten werd verstrooid. Eén ervan genaamde Janos Bolyai, die met zijn Appendix scientiam spatii absolute veram exhibens (gepubliceerd - in het Latijn - in 18322) op zijn beurt tot krek dezelfde conclusies was gekomen - hij zei de wiskunde prompt vaarwel toen men hem het wrange lot van zijn laattijdig verschijnen diets wilde maken… Kort en goed - Kazan, Göttingen en Budapest: ver buiten de traditionele actieradius van het verlichte weten, des te strategischer gesitueerd om er een nieuw concept van ruimte - en dus ook van werkelijkheid - in te ontginnen.
Bernhard Riemanns alternatief voor Euclides’ beroemde parallellenpostulaat luidde als volgt: door punt z loopt geen enkele rechte b die evenwijdig kan zijn met rechte a. Anders gesteld: evenwijdigheid is een aperte fysische onmogelijkheid, niets meer en niets minder. Of nog: de rechte lijn is een theoretische eigenschap die buiten de illogica van het universum valt. Het universum gaat de wiskunde in zijn veelvormigheid vooraf, en gaat de wiskunde in zijn wildgroei van dimensies te buiten. Lobatsjevski’s contrapunt klinkt even antithetisch als complementair: door punt z loopt een oneindig aantal rechten n die evenwijdig kunnen zijn met rechte a. Antithetisch omdat Lobatsjevski in punt z het totale tegendeel van Riemanns onmogelijkheid vermoedt - de oneindigheid in plaats van het niet-zijn -, en complementair omdat ze allebei op een subtiel gelijklopende manier brandhout maken van de conventies van het rechtlijnige Euclidische universum.
Tussen Riemanns Nichts en Lobatsjevski’s Al blaakt de woestenij van het monolithische Euclidische één, als de digitale zeroes & ones van de kosmische abacus. Les extrèmes se touchent en scheren walsend en polonaisend langsheen de ééndimensionele kam van het fysisch universum, weifelen tussen het delirium van oneindigheid -
“waarom is er niet veeleer niets dan iets?”
en het zwarte gat, de vergeetput van het totale niets -
“waarom is er niet veeleer iets dan niets?”

De lijnen buigen en dansen zonder breken of barsten, dimensies die als dominosteentjes achter elkaar tegen de bodemloze vlakte knallen, en möbiusring na wormgat aaneenrijgen. Niets nog recht sed alles kromt: de strenge digitale krullen van de cijfertjes in Euclides’ calculus trappen op de verwrongen staart van hun eigen adem - achter hen loert het carnaval, feest van de omkering, de kermis van imploderende wereldbeelden.
Zoveel natuurkundige anarchie is niet goed voor het besturen van de wereld: onvoorspel- en berekenbaar, ontembaar en verstrooid, van voor naar achter is links is rechts.
De pijl van de tijd die zichzelf weer achterhaalt. Was morgen nu gisteren?
Meltdown teistert de cockpit en centrale controletoren. Er is geen steek houden aan: ver in de toekomst buigt de lijn van het zijn terug naar af en ontkent de Ene zichzelf. Er is geen Eén, geen ene werkelijkheid, geen ene orde, geen één wetend, eenduidig vertoog. De matrix is een wormstekig labyrinth van eindeloos in- en uitgaan, tochtig en bedompt als de etsen van Escher en puzzels van Piranesi, waar iedere blik naar buiten in n-dimensies wordt uiteengerafeld. Troebel voor de ogen, waar geen lijn meer kan worden ontwaard!
(Excursief: volgens de Engelse historicus Paul Johnson (3)3 begint “the modern world” - hij bedoelt eigenlijk de twintigste eeuw, maar goed - met het definitieve proefondervindelijke bewijs van een revolutionair kosmologisch model dat bij het begin van die eeuw door een jonge Duitse geleerde bij wijze van hypothese naar voren werd geschoven. De geleerde heette Albert Einstein, de hypothese in kwestie de speciale relativiteitstheorie, en het bewijs - de bezegeling van de algemene relativiteitstheorie - de zonsverduistering van 29 mei 1919 op het Westafrikaanse Isla do Principe. De historische bevinding betrof niets anders dan deze: foto’s van desbetreffende zonsverduistering hadden een curieuze kromming van de koers van het licht gereveleerd - een anomalie waarvoor de rigide, absolute fysica van Euclides, Galilei en Newton geen verklaring kon bieden. Een mogelijkheid, met andere woorden, om de theoretische luchtspiegelingen van de non-Euclidische meetkunde aan de fysische realiteit van het universum te toetsen. Hier, zo bleek, werden de wilde visioenen van Riemann, Lobatsjevski en Bolyai voor eens en voorgoed bewaarheid: de kromming van de ruimte was een feit.)

De relativiteit van tijd en ruimte, met andere woorden.
Of, hoe die twee categorieën, sinds oudtestamentische tijden
keurig van elkaar gescheiden -
zo wou het Euclides’ wijsheid, Newtons vernuft en de Kantiaanse rede -
hetzelfde lichaam bemannen: een eigenwijze gril van de programmeur, dat beetje extra’s unheimlich dat the matrix des harder om kraken maakt. Hackers beware.

Dat tijd een exponent van ruimte zou zijn, of beide ervaringswijzen gewoon wiskundig aan elkaar gerelateerde fysische grootheden - elkaars dimensionele complementen. Dat de pijl van de tijd niet absoluut vooruit raast, terwijl ik mezelf alleen maar ouder zie worden. Dat de ruimte buigt en kromt en convergeert en in zijn eigen vangnet verstrikt, vergeetput verslingerd raakt; dat de ruimte plastisch is, en dus ook de tijd. Nog moeten we iedere dag opnieuw leren denken, over tijd-zijn en ruimte. Helemaal opnieuw in de ruimte leren bewegen. We gooien nieuwe rasters over de wereld uit - afwisselend coördinatenstelsel en camouflagenet. Nieuwe wegenkaarten, met oog voor de onbeheersbaarheid: nieuwe schalen, imaginaire figuren waarin zus en zo kan worden bewogen, geen nulpunten maar provisoire haltes, gefileerd op de ritmiek van het leven. We dartelen rond de meridianen, en spotten wat met het zwart/wit van weleer. De krijtlijnen lossen langzaam op in het wilde voetenwerk van de vrijheid. We stormen door en langs elkaar heen - maar ook over, onder, boven, met en zonder: mijn wereld, een wildwaterval van verhouding en voorzetsel! “Onderling” is al wat ons rest.

The Parallax View: “Zoals Hemellichamen”

Vijf ankerpunten in het gekromde gewelf van de wereld, waarrond drie dwaallichten roteren - de dwaallichten traceren hun traject doorheen de matrix die in die punten ligt verankerd. De ankerpunten, stille sterren, lijken onbewogen bewegers, bewoners van het Cartesiaans universum: een oud en voortreffelijk maar uitgeteerd geslacht - ze rochelen wat bleekjes in het ledikant van hun temps perdu. Buiten woedt het water van krioelende bewegers, mobielen en levenden: die geboren worden, baren en weer sterven, absoluut onderworpen aan de wetten van bederf en vergaan.
“Immobiel,”zo ervaren we de wetten die achter de schermen aan de touwtjes trekken, en hoe markanter het onderscheid tussen het amorfe, naturalistische spel van beweging enerzijds, en het absolute zwijgen van de stilstand anderzijds, hoe goddelijker dit zwijgen, hoe statiger het stilstaan.
Bewegen, daarentegen, dat is het ongeduld en het gebrek aan zelfbeheersing eigen aan vergankelijke wezens - die altijd maar vooruit moeten razen, naar hun dringende afspraak met de eeuwigheid. De onbewogen beweger echter, hij bedient het mengpaneel, de mechanica van het bestaan. Want wat is mechanica anders dan: de beweging waar de horlogemaker zichzelf aan onttrekt? De onbewogen beweger speelt ten dans maar kijkt wel uit - zelf dat ene pasje wagen, ho maar! God is a DJ, en dit hier zijn kerk: let the beat drop, maar val zelf vooral geen nanoseconde uit je rol, ijselijk versteende menner op het podium! (Het prestige, de mythe van de DJ neemt toe naarmate hij erin slaagt iedere aanzet tot beweging in zichzelf te smoren - en hoe harder ze snoeien, hoe grootser zijn stenen envergure.) De onbewogen beweger, menner, luierend in de regisseursstoel, heeft zijn eigen statica: hij staat stil in het hart van het universum dat krols, dronken om hem heen wentelt, als om hem te vermaken misschien.
Maar stasis, zo weten we nu, is een fysische onmogelijkheid, stilstand een louter theoretische asymptoot. Stasis is fysisch even onmogelijk als de rechte lijnen en absolute tijden van Newton en Euclides(4)4. Helemaal stil staat niemand op deze voortrazende planeet Aarde. (De juiste snelheid ontglipt me nu heel even.) Zwaartekracht is niet veel meer dan een lokale conventie, zoals een taal, een stad, een brein. En time is space: de kilometers worden zo snel gevreten als de seizoenen elkaar aflossen. De zon die wij in ons zenith zien staan? Haar galactische rondje neemt zo’n slordige tweehonderdvijftig miljoen jaar in beslag. Onzichtbaar traag of onzichtbaar snel? Oneindig veel of géén? Even onzichtbaar: les extrèmes se touchent - één zo goed als onzichtbaar geworden beweging. Een snelle verdwijner, die cosmic dancer (5)5.

Slechts door de tijd te comprimeren zien we de ruimte bewegen en tijd en ruimte in onderlinge relativiteit versmelten: wat een razernij er in die ouwe Keystone Cops naar boven drijft, hoe hysterischer nog de frenetieke burleske van Koyaanisqatsi of Microcosmos
Alles wat we ooit voor absoluut immobiel hielden lijkt de verleiding van het dansen - de natuur zelve - onmogelijk te kunnen weerstaan. Solid Motion.
De slinger van Foucault hoorde lange tijd het bestaan van een onwrikbaar vast ankerpunt in het universum te garanderen - een plaats waar de legioenen, honderdduizenden, drie bewegers kwamen aanmeren om zich aan de bron van de goddelijke stilstand te laven.
Maar dort gibt es keine Ruhe.
Point Blank in de zoldering van het heelal is een kromgeslagen nageltje dat zijn eigen kleine dansje uitvoert. Waar is de elektronenmicroscoop? Als er maar genoeg tijd over heen gaat, en als we maar geduld hebben - of de fastforward-knop binnen handbereik - ontbloot de werkelijkheid haar ware gelaat: een maalstroom van komen en gaan, onophoudelijkheid, onhoudbaarheid.
“Omdat ik niet anders kan, Sire!”

Drop Zone: “Hoogpolig Tapijt”

De provisoire, custom-made meetkunde van een passage in het leven van bewegers en onbewogenen.
Om hun verkeer zo vlot mogelijk te laten lopen, het risico op levensbedreigende wrijving tot een strikt, ekonomisch minimum in te perken, wordt korte tijd een kaart getekend en gehanteerd. We zijn getuige van een experiment in ruimtelijke ekonomie, en zoals het het experiment - en het leven zelf - betaamt, zal de kaart slechts korte tijd dienst doen:
zoals het lichaam altijd op weg is naar zijn anders worden, zullen ook de wegen van bewegers en onbewogenen zich na korte tijd weer scheiden. Een kaart is een symbolisch plakje leven, een snede uit DaSein.
Een experiment in non-Euclidisch bewegen, want Euclidisch kan het natuurlijk niet langer: we moeten in bochten om denkbeeldige zwarte gaten in ons wereldbeeld sturen, en het stilstaan van anderen ontwijken. Allerlei bewegingen, hoe minimaal en onzichtbaar ze soms ook mogen zijn, moeten in rekening worden gebracht, en met die beperkingen moet worden geleefd.
(We maken tekeningen in het zand en buigen er ons prevelend overheen: het zijn de krijtlijnen waarbinnen bewogen wordt.)
Matrix grid raster coördinatenstelsel meridiaan breedtegraad, om het even wat ons het oriënteren toelaat - bij iedere stap moet de kaart van onze wereld, hoe miniem ook, hertekend worden. De cartografie, het schrijven, herschrijven en -schikken van kaarten en afbeeldingen, volgt ons als de schaduw van het parallellenpostulaat, en iedere kaart een voorlopige stand van zaken in de afbeelding van de werkelijkheid - een utopisch invriezen van ontelbaar veel beweging. Papieren windstil in de slagzij van turbulentie.
De wereld is een wildgroei van parallelle universa. The Matrix is niet meer of minder waar dan haar digitale parallel (of is zij haar digitale parallel?): een hoogpolig wereldbreedtapijt waarin oriënteringsvermogen, tijd- en ruimtebesef pas voor pas verder wegzinken. (But what is it? This figure is the grid. )
Af en toe verbrandt een danser - een gaswolk, gebult, misschien een fluïdum - zich aan de dampkring van het vaste lichaam: hij wijkt acrobatisch terug en woekert verder, op zoek naar een wormgat in de opperhuid van het universum, waaronder gekraakt, gekrioeld en leven kan worden.


( Suggested Listening 4 Hero, Parallel Universe, SSR Higher Intelligence Agency, Solid Motion, Warp Model 500, I Wanna Be There (When You return) (18’50”” version off the Sonic Sunset ep), R&S Suggested Viewing http://oposite.stsci.edu/pubinfo/latest.htm Suggested Reading None )