Onwankelbaar beschavingsoptimisme?
Over Mark Heirmans 'Beschavingen botsen niet'
Mark Heirman, Beschavingen botsen niet. In de tang tussen religie & cultuur, Antwerpen: Uitgeverij Houtekiet, 2006, 240 pp., ISBN 90 5240 872 6
Tegen de achtergrond van het debat over cultuurrelativisme en universalisme formuleert filosoof en publicist Mark Heirman een vergelijkende studie van beschavingen. De notie ‘beschaving’ biedt hem een steunpunt buiten culturen, wat hun observatie toelaat: “Een cultuur is wat volken van elkaar onderscheidt, een beschaving wat hen verenigt. Dat doet een beschaving door ontwikkelingen te steunen die alle culturen doorkruisen – qua onderwijs, wetenschap, technologie, handel en economie – maar nog duidelijker door wetten en rechtsregels af te kondigen die alle culturele verschillen overschrijden.” (p. 12) Culturen zijn een kwestie van waarden en normen, ongeschreven gedragsregels, het gaat erom “hoe mensen en volken zich de samenleving voorstellen in termen van sociale gelijkheid of ongelijkheid, individualisme of collectivisme, masculiene en feminiene elementen, zekerheid en onzekerheid en het korte- of langetermijnperspectief.” (p. 187) Eerder dan ‘cultuur’ als een totaalbegrip voor de hele sociale werkelijkheid te beschouwen, reduceert Heirman het begrip tot “etnische afkomst” (p. 8). De derde term in Heirmans betoog is ‘religie’, dat hij expliciet wil loskoppelen van cultuur en beschaving, en waarin hij een grote beweeglijkheid ziet.
Heirman schildert panoramische overzichten van verschillende beschavingsaspecten, zoals de ontwikkeling van het recht, stedelijkheid, wetenschap en techniek, gaat daarbij ver terug in de geschiedenis en betrekt ook ander beschavingen (China, Japan, de precolumbiaanse beschaving) in zijn verhaal. Historisering leidt tot reliëf, tot het besef dat vele verworvenheden van onze westerse beschaving slechts enkele eeuwen oud zijn. “Wat wij vandaag tot de bloem van de westerse beschaving rekenen – de moderne waarden van vrijheid, gelijkheid en broederschap; de scheiding van kerk en staat, de scheiding der machten, de volkssoevereiniteit en de rechtsstaat; en het seculiere karakter van de beschaving – is in Europa hooguit twee eeuwen oud.” (p. 54) Heirman adopteert vooral een beschrijvend perspectief en put zich uit in nuances, waardoor de saaiheid lonkt en hij maar weinig perspectief ontwikkelt voor het huidige debat. In tegenstelling tot wat de titel van het boek belooft, gaat Heirman niet rechtstreeks in discussie met conservatieve denkers als Samuel Huntington, terwijl hij linkse cultuurkritiek zelf geen aandacht waard acht (Adorno pakte de Verlichting veel te hard aan, de naoorlogse Franse filosofen zijn “kwakzalvers”).
Tegelijk is Heirman een onverbeterlijk humanist en een vooruitgangsoptimist die geen moment twijfelt aan de waarden van de Verlichting. Hij dweept met het universele moment, de onbepaaldheid en de maakbaarheid van beschavingen en neigt er sterk toe cultuur te essentialiseren. “Voor zover beschavingen relatief heteronome clusters zijn van culturen en religies, die in hun glorietijd over grote afstanden alle aspecten van de samenleving overkoepelen in één zingevend geheel, kunnen beschavingen nauwelijks botsen.” (p. 61) Komt het zingevend perspectief echter op het conto van de beschaving, of net op de interactie van de beschaving met cultuur en religie? Heirmans liberale beschavingsoptimisme mag dan al belangrijk zijn voor de strijd tegen sociale ongelijkheid, de verbreiding van de mensenrechten, etc. – maar volstaan rationalisme en het scherpstellen van definities voor het vormgeven van een samenleving?