Lof van de hybridisering

Bespreking van Koen De Munter en Rik Pinxten, 'De culturele eeuw'

Oikos 1 Sep 2006Dutch

item doc

Contextual note
Deze recensie verscheen eerder in Oikos nr. 38, 3/2006, pp. 68-69.

Rik Pinxten en Koen De Munter, De culturele eeuw. Basisboek culturele antropologie, Houtekiet, Antwerpen/Amsterdam, 2006, 237 pp., ISBN 90 5240 887 4

“In welke wereld leven wij, en hoe moeten we de rol en de betekenis van cultuur daarin begrijpen? Kunnen of mogen wij manipuleren in culturele termen? Kunnen we iets anders doen?” (p. 209) Waar kan de culturele antropologie bijdragen tot een beter begrip van de mondiale transitieprocessen die in sterke mate de komende eeuw zullen bepalen? Die vragen vormen voor antropologen Koen De Munter en Rik Pinxten (beiden verbonden met de Universiteit Gent) de inzet van De culturele eeuw. Hun boek biedt een algemene (en nogal oppervlakkige en slordige) introductie in een reeks basisthema’s van de culturele antropologie (ras, cultuur en identiteit, samenlevingsvormen, stedelijkheid, moderniteit, verhouding natuur en cultuur, verschillen in tijdsbeleving enz.), gelardeerd met heel wat concrete voorbeelden uit antropologisch onderzoek naar indianen in de Andes en in Noord-Amerika. Naast dit beschrijvende, wetenschappelijke perspectief, houden De Munter en Pinxten een pleidooi voor de waarden van de Verlichting en het (vrijzinnig) humanisme als een antwoord op de feitelijke diversiteit die onze samenleving kenmerkt. Die cultuurkritische subtekst verdient hier enige aandacht.

De antropologie die De Munter en Pinxten voorstaan is postkoloniaal van inslag en tracht “om de grotere context (de wereldmaatschappij) en de kleinere dynamieken (de regionale gemeenschap, het gezin) in één synthese te beschrijven.” (p. 64) De auteurs stellen dat culturen niet statisch zijn en beschrijven daartoe volop (leer)processen, gebeurtenissen en veranderingen die samenhangen met liminale praktijken als hybridisering en creolisering – als positieve tendensen tegenover kolonialisering en acculturatie. En ze gaan op zoek naar een veelvoud aan moderniteiten, alternatieve vormen van economie en “voortgang” – tegenover een enge opvatting van vooruitgang. Kennis van al die praktijken kan volgens de auteurs bijdragen tot het ontwikkelen van modellen om beter met diversiteit te kunnen omgaan, en dit op het niveau van zowel individuen, groepen als gemeenschappen. “Het probleem zit niet in het bestaan van diversiteit, maar in de gebrekkige middelen om ermee om te gaan.” (p. 83) En: “Uit die vele concrete studies kunnen we beginnen af te leiden of we begrippen, actievormen en strategieën voor conflictbehandeling kunnen leren van anderen.” (p. 84)

Eens de loftrompet van de diversiteit en de hybridisering gestoken, verliezen De Munter en Pinxten geregeld hun antropologische bescheidenheid en zelfkritiek uit het oog. Ze erkennen weliswaar vanuit een Westers perspectief te denken en te spreken, maar dat staat een rechtoe rechtaan pleidooi voor humanisme en een hernieuwd verlichtingsdenken geenszins in de weg. Over tolerantie in onze multiculturele samenleving: “Het hele probleem draait rond een correct en hanteerbaar begrip van verdraagzaamheid, dat samengaat met het aanvaarden van de eigen identiteit. Samenleven in een cultureel gemengde maatschappij moet hiervoor een oplossing bieden. Het is onze opvatting dat die oplossing kan gevonden worden in een transcultureel gemeenschappelijk platform van afspraken die onderhandeld kunnen worden.” (p. 76) Voor dit universele systeem van afspraken zijn vrijheid, gelijkheid en solidariteit de basisvoorwaarden, en moet het gemeenschappelijke op het individuele belang primeren, moeten een “inclusieve mentaliteit”, een “actief pluralisme” en “medemenselijke redelijkheid” centraal staan. Dat Verlichting en humanisme een positief effect hebben behoeft geen betoog en wordt in één beweging op de hele wereld geprojecteerd: “We denken wel dat beschavingen groeiden en de kwaliteit van het menselijke leven hebben verbeterd over de voorbije eeuwen door dat complexe mechanisme van gedrevenheid (al of niet religieus geïnspireerd), onderzoeksvernuft (wetenschap en technologie) en vrije ethische en politieke reflectie (de intellectueel) te respecteren.” (p. 213)

Het betoog van De Munter en Pinxten is snel geformuleerd, weinig kritisch en daarom ook niet echt geloofwaardig. Hun enthousiasme voor hybridisering van culturen en tradities, gedreven door creativiteit en verbeelding, spreken ze als Westerse academici vanop een wel erg comfortabele plaats uit. Ze hebben geen oog voor de traumatische keerzijde van migratie en globalisering, en huldigen een notie van diversiteit die geen radicaal verschil of onverzoenbaar conflict lijkt te kennen. En of de waarden van vrijheid, gelijkheid en solidariteit louter als een ‘formeel’ kader kunnen worden beschouwd vraagt eveneens nadere discussie. Antropologie als excuus om cultuurkritiek te depolitiseren, een naïef links academisme als dekmantel voor een slordig liberaal denken – laat dat vooral geen model zijn voor de komende “culturele” eeuw.