1.
(December 2004, een buitenwijk in Gent, op atelierbezoek bij een Vlaamse schilder). Het atelier oogt gewoon, voorspelbaar zelfs. Tientallen schilderijen, sommige opgehangen maar de meeste in korte rijtjes rechtopstaand tegen de witte muren; enkele overvolle asbakken en een uitgebreide verzameling lege drankflessen, netjes uitgestald op een houten tafel; een versleten sofa, enkele rondslingerende tijdschriften, wat ondefinieerbare kleine rommel; en natuurlijk penselen en verftubes en terpentijn: het noodzakelijke gereedschap van elke schilder. Hier wordt kunst gemaakt, maar ook koffie gezet, gerookt en gedronken, gebladerd in magazines, en vooral gekeken, gevoeld, nagedacht, gedagdroomd... Zoals elk kunstatelier is ook deze plek behalve een werkruimte vaak een ruimte van gedwongen werkeloosheid, van geduldig wachten op een inval, een intuïtie, een stemming. Wat het allemaal bij elkaar houdt, is de figuur van de kunstenaar als een specifieke zone van intimiteit, een innerlijke ruimte die afwisselend is gevuld met gevoelens en mentale beelden, impulsen en stemmingen, fascinaties en fantasma’s… maar die soms ook een tijd lang leeg blijft. Alles in het atelier verwijst naar deze lichamelijk-psychische ruimte, naar de intieme zelfervaringen van de schilder die zijn werk gedurig begeleiden en in de eindproducten gewoonlijk ook meeklinken (maar hoe?). Ze overkomen hem, hij eigent zich zijn innerlijke ervaringen wel of niet toe: de vrijheid van de moderne kunstenaar slaat in de eerste plaats op de manier waarop hij met de anonimiteit van zijn intimiteit omgaat.
In een individuele werkruimte zoals een atelier speur je meteen, zonder er verder bij stil te staan, naar betekenisvolle aanwijzingen of ‘cues’. Je verandert in een detective, je hoopt sporen te herkennen van de intimiteit waarop het werk noodzakelijk alludeert, maar dan selectief en gefilterd, en uiteraard bemiddeld door het gebruikte medium. Tijdens het werken kan dat medium zélf in intieme materie veranderen, op een directe manier met affecten en intensiteiten verstrengeld raken. Dan ontstaat het schilderkunstige pendant van ‘de literaire ruimte’ die Maurice Blanchot in zijn gelijknamige boek evoceert: taal (verf, kleur, doek…) die transformeert in een intieme zone, een ‘zelf’ dat wegzinkt in de onbenoembare materialiteit van een esthetisch ingezet medium. Omdat het uitgestalde werk in het atelier is gemaakt, hoop je in de zichtbare ruimte alsnog enkele aanduidingen te vinden van het verborgen intieme leven dat de kunstenaar er bijna dagelijks leidt. Maar een atelier verschilt eigenlijk maar weinig van een modale woonkamer, het bevat hooguit een handvol restanten van persoonlijke voorkeuren en afkeren. Het documenteert iemands individualiteit, niet ook de transformatie daarvan in de ontvankelijke intimiteit die de feitelijke werkruimte van de kunstenaar is.
2.
(Mei 2004, een deelgemeente van Brussel, ik coach het eindwerk van een studente van PARTS). De dansstudio is relatief groot voor een soloproject. Je zou er ook zonder veel problemen aan een trio of een kwartet kunnen werken. Anders dan de persoonlijke kunstenaarswerkplaats – niet alleen het atelier, maar bijvoorbeeld ook het schrijversvertrek – zijn er nauwelijks sporen van individualiteit. Langs de rechterwand de houten beenliggers op wieltjes en de met een gordijn afdekbare spiegels die je in zowat iedere dansstudio aantreft; een monotoon grijze dansvloer, met enkele markeringen van zwarte tape; een paar stoelen en een tafeltje, twee grote boxen, een verplaatsbare muziekinstallatie, een rond uurwerk boven de dubbele toegangsdeur. Alleen de sporttas en de trui op een van de stoelen en het stapeltje papier plus de laptop op de tafel individualiseren, op een minimale manier, de ruimte. Zo oogt een dansstudio haast altijd: een lege box met de dansvloer als centrum, bevolkt door veel of weinig lichamen, en eventueel ook een choreograaf die vanaf een stoel – hij staat geheid op de middellijn – de dansers observeert. Pas wanneer de productie in de fase van de afwerking komt, verschijnen de rekwisieten die in de uiteindelijke voorstelling zullen worden gebruikt. Bij hedendaagse dansproducties is het aantal vaste decorstukken overigens gewoonlijk beperkt en begint ook de productiegerichte werkperiode meestal heel laat. Vaak neemt ze slechts een paar weken in beslag binnen een totale werkperiode van meerdere maanden.
De dansstudio is geen individuele maar een generische kunstenaarswerkplaats: ze draagt geen persoonlijke stempel, het is geen semipermanente verblijfplaats waar een kunstenaar dag na dag ‘bij zichzelf aanwezig wordt’ en tegelijkertijd, zoals in een modale woonst, de ruimte onnadenkend bezet met tekens van individualiteit. Een dansstudio is karakterloos, en meestal blijft ze dat zelfs wanneer ze jaren na elkaar door hetzelfde gezelschap wordt gebruikt. Het is een anonieme werkbox, een garage waar een of meer lichamen tijdelijk een onderkomen vinden. De lichamen komen en gaan: studiotijd wordt meestal geboekt, ook daarom hangt er in elke dansstudio een klok. Het ‘danswerk’ gebeurt vandaag in deze, morgen in een andere studio: het is eerder regel dan uitzondering dat niet-structureel gesubsidieerde dansmakers (en zij vormen de meerderheid) in de loop van een werkproces meermaals van werkplaats wisselen. Vandaag studio 1, morgen studio 2; vandaag een studio in Brussel, morgen werktijd in Gent, en volgende week een afspraak in Rotterdam of Berlijn of Lissabon.
Net als de overige podiumkunsten – ballet, muziek, theater... en hun mengvormen – is de hedendaagse dans in de eerste plaats een sociale kunstvorm. De werkplaats wordt gedeeld, feitelijk of virtueel. Ook wanneer je aan een solo werkt, verandert de studio niet in een private plek die men zich goeddeels gedachteloos kan toe-eigenen, maar blijft ze een collectieve soortplaats, een ruimte die ook anderen gebruiken. Een dansstudio is daarom een naakte werkplaats, ze is zelfs gestript van die minimale attributen – familiefoto’s, afbeeldingen van pin-ups, vakantiesouvenirs… – waarmee kantoorbedienden of arbeiders hun werkruimte een persoonlijke touch proberen te geven, als ‘van mij’ trachten te markeren. Tegelijkertijd verandert ieder dansend lichaam de gebruikte studio meteen in een hoogst intieme plek: een of meer lichamen exploreren mogelijkheden, vinden zichzelf opnieuw uit – of juist niet – door andere bewegingen te dansen dan degene die de dansers zélf verwachten.
3.
De moderniteit fêteert de individuele kunstenaar als genie, als een wilskrachtige intimiteit die zich niet verliest in een meestal melancholische eenzaamheid. De succesvolle kunstenaar – en haast alleen daarover gaat het in het kunstdiscours – weet ‘zichzelf uit te drukken’: hij kan de stroom aan gevoelens, gedachten, zintuiglijke impressies… vormgeven in een tegelijk oorspronkelijke en voor anderen toegankelijke taal. Het geslaagde kunstwerk lijkt daarom een oxymoron, het is tegelijkertijd leesbaar en enigmatisch. De raadselachtigheid ervan heeft weinig te maken met een afgerond ‘zelf’, een persoonlijke identiteit die passende esthetische vormen (uit)vindt. Het enigma van het kunstwerk is ook dat van de kunstenaar zélf: zowel zijn werk als hijzelf articuleren een pre-individuele intimiteit, een niet lokaliseerbare zone waarin verschuivende affecten en ideeën nog niet verbonden zijn met een subject dat ze zichzelf toerekent. Het is een zone die, telkens ze zich opent, vertrouwd onvertrouwd aandoet. Ieder individu kent deze innerlijke vreemdheid, dit no man’s land dat het niet kan opeisen of bezitten. De kunstenaar, in de brede betekenis, krijgt in de moderne tijd het recht én de opdracht om deze zone te exploreren nadat ze werd afgesneden van het directe verkeer met een God in bijvoorbeeld gebed en meditatie. Sinds de kunst modern werd, is het kunstenaarschap daarom synoniem met zelfonderzoek – van intensieve gevoelens (de romantische mythe van een authentieke zelfexpressie), van ‘onzuivere’ gedachten (de avant-garde en de conceptuele kunst), van onberedeneerbare preferenties voor al geziene beelden, al gehoorde klanken, al geobserveerde bewegingen (het ‘postmoderne’ bewustzijn).
De figuur van de artistieke auteur verwijst in de moderniteit naar een subjectiviteit die zich niet onderwerpt aan de regels van een medium, maar die dat medium openbreekt en deconstrueert vanuit de trouw aan een opake intimiteit die voorafgaat aan het moment waarop men ‘ik denk’ of ‘ik wil’ zegt. De werkplek van de kunstmaker – de ruimte waar de kunst plaatsvindt – is een onbepaalbare innerlijke ruimte waarin bewustzijn en lichamelijkheid op een vreemde manier gekoppeld zijn, en beide door beelden, affecten, bijna-gedachten worden opgeëist. Men komt er niet zichzelf tegen, maar ontmoet er tijdens ‘geheime uren’ een andersheid die men wel degelijk is, zo schrijft Jean-François Lyotard in de korte tekst The General Line (1990), die niet toevallig aan Gilles Deleuze is opgedragen: “[In the] self there is an other, this or that thing whose company we keep or seek to keep during our secret hours. This other exercises an absolute right over the self, a right that has never been the object of any contract and that knows nothing of reciprocity. It is completely other to other people. It demands our time and our space in secret, without giving us anything in return, not even the knowledge of what it is or of what we are. We have no rights over it, no recourse against it, and no guarantees of safety.”
4.
Het innerlijke domein van de intimiteit onderhoudt ongetwijfeld een nauwe relatie met het onbewuste, maar valt er niet mee samen. Voor de danser die improviseert en bewegingsmogelijkheden aftast, alleen of samen met anderen en al dan niet onder het waakzame oog van een choreograaf, toont het zich in motorische impulsen, kinetische stemmingen… De gedanste intimiteit heeft een performatief karakter, wat niet betekent dat ze onbemiddeld of spontaan is. Het dansende lichaam is integendeel tot in de kleinste microbeweging getekend door training en scholing; het heeft een specifiek soort van ‘zelf’, in de vorm van een lichaamsgeheugen dat voor het bewustzijn ontoegankelijk blijft en dat bewegingen toelaat, in de dubbele betekenis: het maakt een gearticuleerd, dansant bewegen mogelijk, maar onder uitsluiting van heel veel andere mogelijkheden. Bij iedere gemaakte beweging activeert de danser dit zelf, dit kunnen dat altijd ook een niet-kunnen is. De danser betreedt daarom ‘de zone van intimiteit’ telkens hij de scheidslijn tussen kunnen en niet-kunnen verkent, het verschil tussen het eigen lichaamsgeheugen en de daardoor uitgesloten mogelijkheden exploreert. Het gaat om een harde grens: de gedanste intimiteit is vaak pijnlijk, letterlijk en vooral figuurlijk (de danser geraakt niet weg van zijn ‘zelf’, hij ondervindt gedurig weerstand van zijn lichaamsgeheugen).
De hedendaagse dans heeft het lichaam opgelost in een algemeen medium van bewegingen, los van culturele conventies (er zijn bijvoorbeeld geen mannelijke of vrouwelijke bewegingen) en esthetische codes (anders dan in het ballet of zelfs de moderne danstraditie kent de hedendaagse dans geen lelijke of disharmonische en daarom te mijden bewegingen). Wanneer de hedendaagse danser in de beslotenheid van de studio de grenzen van zijn lichaamsgeheugen verkent, tast hij de mogelijkheden van ‘het lichaam in het algemeen’ af. Dit generische lichaam claimt de hedendaagse dans als een specifiek medium; in de dansstudio neemt het altijd weer opnieuw een particuliere gedaante aan telkens een danser ‘zichzelf op het spel zet’, telkens hij zijn lichaamsgeheugen contesteert… op basis van zijn lichaamsgeheugen.
Maar dans is niet enkel lichaamskunst, zoals het cliché suggereert. Het dansende lichaam koppelt bewegingen aan ruimtelijkheid (en eventueel ook aan muziek), en in naar elkaar verwijzende bewegingen laat het een immateriële ruimte binnen de materiële ruimte ontstaan. Deze gedanste ruimte verschijnt en verdwijnt met iedere nieuw gemaakte beweging. Haar leesbaarheid vereist dat de materiële ruimte waarin ze actief wordt gemaakt, ja ‘plaatsvindt’, voldoende abstract blijft. Precies dat is de dansstudio: een ongemarkeerde ruimte die oneindig veel markeringen toelaat. Het generische karakter van de dansstudio weerspiegelt de algemeenheid, ja soortelijkheid van het generische lichaam. De dansstudio toont, als naakte, lege en onbepaalde ruimte, de mogelijkheidsvoorwaarde van elke dansvorm – incluis de hedendaagse.