Schouwen en beschouwen

Financieel-Economische Tijd 22 Nov 2000Dutch

item doc

‘Schauet doch und sehet, ob irgend ein Schmerz sei’. Een cantate van Bach is het nawoord van Alexander Baervoets’ nieuwste voorstelling, een première voor Monty. Wat rest er als de choreografie tot een absoluut minimum herleid wordt? Geenszins virtuoze lichaamskunst, wel een focus op beweging. En uiteindelijk het medelen van een perceptie, het openen van een tijdruimte om te kijken, in de breedste zin van het woord.

In 1994 zorgde Alexander Baervoets met zijn debuut ‘Blauw’ voor enige opschudding in het Vlaamse danslandschap, door aandacht te vragen voor pure dans te midden van theatrale excessen. Vandaag is Baervoets veel gematigder geworden, wil geen grote statements meer maken met of over zijn werk, laat zich ook niet meer nadrukkelijk in met het discours over zijn werk, al blijft dat laatste controversieel. Als we hem vragen naar het danslandschap vandaag volgt een intussen welbekende filippica tegen de huidige cultuurpolitiek, die door zijn interesse voor publieksaantallen en spreiding vooral vermaak stimuleert en vergeet dat subsidies dienen om kunst te ondersteunen. Precies dat genre bereikt moeilijker een publiek, terwijl goed vermaak in principe zichzelf opbrengt. Baervoets meent niet dat hij kunst maakt met een grote K, maar ‘kunst’ is wel de opgave die hij zich stelt.

De inwendige logica van Baervoets’ werk blijft even stug: ‘Ik zie weinig kunst en onderzoek in de dans, en ik zie ook weinig choreografie, eerder mensen die verhaaltjes brengen. Ik wil consequent zijn met mezelf, doorgaan op mijn lijn en geen enkel compromis sluiten. Als er uiteindelijk geen enkele speelplek meer is voor mij, dan stop ik ermee. Ik ga me niet compromitteren aan de smaak van het publiek of het beleid.’ De centrale lijn die door ’s mans oeuvre loopt draait niet enkel rond pure dans, maar vooral rond de choreografische inzet die nodig is om daartoe te komen: ‘Ik weiger te aanvaarden dat choreografie de kunst is die beweging vastlegt. Daarom wil ik een kader creëren dat de mogelijkheid in zich draagt de beweging iedere keer te laten gebeuren. Momenteel situeert mijn onderzoek zich op een punt waarop ik wil nagaan hoe ver kan ik me kan terugtrekken als choreograaf, zo min mogelijk aanzetten te geven.’

Lapidair

In ‘Schauet doch’ kiest Baervoets voor een minimaal choreografisch plan, en stelt daardoor ook zijn auteurschap in vraag: ‘Het gegeven is zeer eenvoudig: we lopen over een diagonaal heen en weer. Dat is een oppervlakkige beschrijving, want het gaat natuurlijk eerder om wat dat oproept bij mensen die ernaar kijken. Mijn choreografische aanwijzingen zijn dan ook absoluut minimaal, gewoon enkele kleine afspraken, vooral over tijdsbesteding. In de trant van ‘dit komt te vroeg’, of ‘dit duurt te lang.’ Aanwijzingen, maar daarbinnen volgt iedereen zijn eigen weg, en zijn er ook contactpunten tussen de dansers, dus ook keuzemomenten. Niet enkel fysiek, gewoon al door verhouding in de ruimte. Daarom werk ik ook met vier choreografen, mezelf incluis. Al in ‘Blauw’, mijn eerste werk, was het duidelijk dat ik mijn dansers choreografische opdrachten gaf. Die lijn trek ik door, en het leek me eenvoudiger dan maar meteen met choreografen te werken. Wel mensen met een bepaalde présence als danser, maar naambekendheid kwam daar niet bij kijken.’

Baervoets koos dus als choreograaf de muziek (een noise-soundtrack en een cantate van Bach) en de mensen waar hij mee samenwerkt (David Hernandez, Brice Leroux en Katrien van Aerschot). Zij vullen een kader in, Baervoets heeft in principe nog het laatste woord, voor zover daar nog sprake van kan zijn. ‘Het stuk is dus zo rudimentair dat we zelfs overwegen om het met variabel gezelschap te doen, met vier of met vijf. Er is natuurlijk wel een core groep, en sommige dansers brengen daar wel wat spice binnen, want zelf ben ik nogal droog, maar dan moeten we weer teruggaan naar het fundament. Iedere keer dat we ‘Schauet doch’ zullen spelen, gaan we dus in essentie hetzelfde tonen. We zullen nooit op dezelfde plek staan, dezelfde handelingen doen of wat dan ook, maar in essentie wel hetzelfde brengen. Ik reduceer het aantal factoren die bepalen wat essentieel is, maar volgens mij net voldoende om van een voorstelling te kunnen spreken. Ik denk wel dat ik nog altijd bepaal wat de grondgegevens zijn, en lapidair gezegd: laat ons alle vier vertrekken van eenzelfde basis, en het zullen vier volledig verschillende dingen zijn. Katrien denkt in eerste instantie ruimtelijk, David is bezig met compositie, Brice is redelijk obsessioneel in de weer met patronen, en ik ben alleen in tijd geïnteresseerd.’

Choreografie als een kader voor beweging, op zoek naar tijdelijkheid die ook in zijn oudere werk centraal stond. Maar Baervoets vindt zijn werk steeds minder formalistisch worden: ‘Dat komt omdat er niet meer gewerkt wordt op materiaal. Ik zie vandaag veel te veel dans die draait om het materiaal. Eigenlijk interesseert me dat niet, ik hou me bezig met de globale structuren, en misschien wordt dat nu zichtbaarder. Ik ben blij modernistisch geschoold te zijn, dat blijft zeer valabel. Je kan tijd en ruimte manipuleren omdat je formalistische principes onder de knie hebt. Ik ga dus zeker mijn oud werk niet miskennen. Uiteindelijk doe ik nog steeds hetzelfde, al is er een meerlagigheid ontstaan, maar ik zou niet meer terugschakelen naar stukken à la ‘Blauw’, omdat ze me ook niet bevredigen. Ook al omdat ze een miskenning waren van de danser als mens.’

Deelname

Hoe zit het dan uiteindelijk met die fameuze pure dans? ‘Het is een gevecht, maar ik heb me al van de utopie ontdaan dat pure dans in een honderd procent-versie kan bestaan,’ zegt Baervoets. ‘Vroeger greep ik nogal brutaal in om emotie te vermijden, nu niet meer, al stimuleer ik het niet. Ik denk wel dat het eerder een droevig of melancholiek stuk wordt, tenminste, het zou vreemd zijn als mensen de hele tijd zitten te lachen. Ik vraag me soms zelfs af of mijn werk niet expressionistisch wordt, al is dat een wat problematische term.’ Duidelijk is in ieder geval dat Baervoets’ notie van dans afwijkt van de gangbare: ‘Dans wordt nog te vaak beschouwd als een soort muzikale beweging, de organisatie van bewegende lichamen in de ruimte. Terwijl een landschap ook dans is, daar sluit ik nauwer bij aan.’

Nu Baervoets’ werk hoe langer hoe meer choreografisch van aard is, stelt zich de vraag die momenteel heel wat dansonderzoek leidt: moet de dans zelf immaterieel gedacht en dus mentaal ingevuld worden? ‘Er zal inderdaad een groot deel aan de toeschouwer worden overgelaten worden, dat is de opzet.’ Daarmee blijft de hamvraag ook voor Baervoets hoe we die kijkervaring kunnen definiëren: ‘Er gebeurt vanalles, ook als je met zo’n strak en eenvoudig basisgegeven zit, maar ik denk dat iedereen dat op zijn manier gaat invullen. Je gaat duidelijk zien dat het vier individuen zijn, vier lichamen, vier manieren van bewegen, op enkele kleine vonkjes na ook nergens virtuoos. Ik denk dat het in die zin erg confronterend is. Die diagonaal brandt zich als het ware in die ruimte, ook al lopen we daar op den duur niet meer overheen, die beweging blijft doorgaan als een stroom. Ik kan er niet rechtstreeks mee bezig zijn, maar vanuit de inwendige logica van het stuk meen ik wel dat het een specifieke manier van kijken zal vergen.’

‘In ‘Schauet doch’ zal een sterke deelname door de kijker aan de orde zijn, al kan je dat natuurlijk compleet verkeerd zien en na vijf minuten weglopen. Meer en meer kom ik erachter wat een choreograaf zou moeten doen, volgens mij, en ik begrijp dat anders dan andere choreografen: ik wil een perceptie meedelen, geen gebeurtenis of schoon materiaal. Hoe zie je de dingen? Wat is mijn tijdsperceptie, wat is mijn tijdsgevoel? Daartoe wil ik zo veel mogelijk aandacht van het materiaal wegnemen. Dat staat namelijk de perceptie van waar het om te doen is weg. Anders krijg je ideale, goddelijke lichamen, terwijl ik behept ben door tijd, en als je dat ziet, dan ga je meer zien, dus ergens is het wel dwingend.’

Charmant

De stroom tekent zich scherper af door wat erbuiten valt, ze vergt ook een hernemen van eerdere elementen in het kijken zelf. Er is voor Baervoets echter meer aan de hand dan een perceptie die in het verlengde ligt van wat er te zien is. ‘Je kan het stuk op verschillende manieren bekijken, er zijn tegenstellingen. Het is formeel-abstract aan de ene kant, en het is quasi-expressionistisch aan de andere kant. Mentaal en tegelijk emotioneel, zowel voor ons als voor de kijker. Dat is nu het rare, want we doen niet veel anders dan op een lijn lopen. Zonder verbanden te willen leggen, maar in een processie lopen brengt mensen misschien ook wel in een bepaalde toestand. Het bewegen, en dan nog in groep, al is het hier een kleine groep, veroorzaakt een en ander emotioneel. Sommige mensen zeiden me dat ze het achteraan hun hoofd voelden, alsof ze wilden wenen, al is daar geen reden toe.’

Ook de inzet van perceptie is dus niet louter kenkritisch, het kijken wordt door een waaier aan lichamelijke en geestelijke ervaringen gevoed. ‘Schouwen en beschouwen,’ zoals Baervoets het samenvat. ‘Ik vind het juist verruimend, en ik neem er vrede mee, in de brede zin van het woord, dat alle toeschouwers hun eigen verhaal kunnen hebben. Want hoe kan je in die chaos nog iets duiden als choreograaf? Inderdaad is die strakke lijn er, maar iedereen zal er iets anders in gezien hebben. Dat is jouw kijkervaring, en dat is de mijne. Je kiest om te beginnen al tussen vier mensen om naar te kijken. De ene danser ga je charmanter vinden dan de andere, er affectie voor voelen of zo. In plaats van mij daar zorgen over te maken, en de kijker te dwingen in een keurslijf, laat ik dat graag open.’